Ruisend valt het graan
(1995)–A.C.W. Staring– Auteursrechtelijk beschermd2 Jaromir te Lochemaant.De kennis werd gemaakt; gij kond een beetre maken
dan met Vriend Jaromir, maar, lezer, 't was voor mij
de beste: ik kom daardoor van een prefatie vrij
en heb een naam waaraan 't geen volgt is vast te haken.
5[regelnummer]
Of Jaromir zijn rol van Lucifer
meer speelde, bleek mij niet; doch na zijn onheilster,
was voorspoeds daglicht op de horizon verschenen.
Gehuld in Sint-Franciscus' dos,
zat, die eens wandlen moest, parmantig op een ros
10[regelnummer]
en spaarde dus bij 't missiewerk zijn benen.
't Was reizen links en rechts! noord; zuid; en oost-in 't lest
ook west,
dwars over 't Munsters heivlak henen
| |
[pagina 34]
| |
tot daar, op Gelders grond
15[regelnummer]
thans nog de dubble stoel van graaf en hertog stond.
Hoe had een monnikspij de Prager borst herschapen!
Wat kracht deed in de man 't aldwingend kwispelwapen,
sinds jaren, door zijn hand, ten schrik der hel gezwaaid,
de naam van heilig, hem bij groot en klein geschonken,
20[regelnummer]
de biechtstoel, die zijn heers- gelijk zijn hebzucht paait!
Doch, onbeproefden, zo gij soms hier zege kraait,
ziet toe! ons zwaklijk hoofd wordt vaak van minder dronken.
De klucht, gespeeld in zijn studententijd,
met koeiestaart en paardepoten,
25[regelnummer]
was Jaromir voorlang uit zijn geheugen kwijt.
Dat licht deze aperij de zwarte had verdroten,
zulks kwam hem nimmer in de zin!
Die angel zat er niettemin
en werd steeds giftiger, als bij 't exorciseren
30[regelnummer]
een geest van 't nonnenplagend slag
zich onvoorwaardlijk moest verneren
voor Jaromirs gezag.
Summa summarum: Heintje Pik lag op zijn luimen
om met acht vingers en twee duimen
35[regelnummer]
de kans hem vroeg of laat gehoon
krachtdadig bij haar vlecht te pakken
en onze drieste muzenzoon
een kool te bakken.
Deze, onbewust van 't hem bedreigend kwaad,
40[regelnummer]
(den os gelijk: weldra voor Apis aangebeden
gelijk hij droomt! maar die aan 't slachthuis staat!)
was Lochems poorten in gereden
en blikt hoogwaardig van het zadel naar beneden.
| |
[pagina 35]
| |
Opeens! de straat loopt vol; men joelt; de klokken gaan!
45[regelnummer]
‘Ter eer van zulk een gast!’ vertelt hem de eigenwaan
en 't plooit zijn mond nog meer in 't deftige; als een jongen
van uit de herberg naar de Ruiter komt gesprongen:
‘Net afgepast, heer Pater! Hoor
die nieuwe klokken eens! niet waar? dás trant! Zij hongen
50[regelnummer]
daar veertien dagen lang doodstom: bij de ou’ pastoor
van Lochem mocht er zelfs geen pover kleppen door!
‘Waartoe ze omhoog gehijst voor 't wij'en?
Dat wordt alsnog vereist, eer ik 't geweld zal lij'en.’
Zo zei pastoor - en ging van honk -
55[regelnummer]
en - 't jonge volk zijn gang! Maar, nu 't zo deftig klonk,
moest dat de zondaars toch van penitentie vrij'en?
‘Hoe deugniet! Welk schandaal! Is dit een christenland!
Neen, de antichrist heeft hier zijn oproervaan geplant! -
en de aarde splijt nog niet?! Nog valt geen zwavelregen?!’
60[regelnummer]
Dus stortte zich de galblaas van de Sant
(zijn ruin inmiddels afgestegen)
op dit gekakel uit. 's Mans hevig blaken is
min ijvergloed, meer ergernis,
om de al te slinkse trek die hem de hoogmoed speelde.
65[regelnummer]
Hij stapt, alsof hij mee in 't erf van Petrus deelde
en scepterdragers zonen hiet,
te midden van een schaar die naar 't gebombam luistert
en schreeuwt: ‘Heeft razernij hier ieders brein verduisterd!
Daar 't kerkwet en pastoor verbiedt
70[regelnummer]
met ongedoopte klokken benglen!
Bij Sint-Michiel en zijn tienduizend englen,
geen priester zou hij zijn, die zo iets glippen liet!
Vloek treff' dat klokkenpaar dat onbevoegd durft klinken!
Wat hoog steeg zal te lager zinken:
75[regelnummer]
ik geef ze beide in Satans macht!’
| |
[pagina 36]
| |
Dáár had de Boze hem gewacht!
Zijn klokken nam hij beet: ten leidak uitgebroken,
verschijnen ze in de lucht met klagend nagebrom.
Maar - van de klepels had de schenker niet gesproken,
80[regelnummer]
en Heintje wil voortaan geen kerke-eigendom
dan met bewijslijk recht verkrijgen!
Hij rukt de klepels onder 't pijlsnel opwaarts stijgen
de klokken uit en smakt ze naar beneen! -
op welk een hoofd? - helaas, op een...
85[regelnummer]
geschoren kruin! - de tong des strafprofeets moet zwijgen!
Dood! - of is 't minder erg - dan schier
zo goed als dood ligt pater Jaromir!
De klokken middlerwijl voltrekken
haar aangevangen reis. Twee waterpoelen strekken
90[regelnummer]
(een kuier ver van Lochems veldgemeent)
ten badplaats aan de snaatrende eend -
ten spiegel aan de bonte wolken;
't was derwaarts dat ons tweetal trok.
In elk der kolken plompt een klok -
95[regelnummer]
en 't zijn voortaan de duivelskolken.
Zo vaak het jaar weer kersttijd bracht,
kwam sedert, puncto middernacht,
de helvoogd op zijn klokken trommen
of hier een stoute vrijgeest lacht.
100[regelnummer]
Wie scherp van oor is, hoort ze brommen.
|
|