Ruisend valt het graan
(1995)–A.C.W. Staring– Auteursrechtelijk beschermdSint-Nikolaas
| |
[pagina 15]
| |
4[regelnummer]
dan wisten ook de kinders al
naar welke kant hij ging
en waarom weer dat brede zeil
hem van de schouders hing.
5[regelnummer]
Dan hield de goede man een pak
voor 't volk op straat verstopt
en bracht het naar een arme buurt,
met kinders opgepropt.
6[regelnummer]
Daar sloeg hij dan zijn mantel los
en 't was: ‘Dit is voor Jan,
die daaglijks, als de meester roemt,
zijn les het beste kan.
7[regelnummer]
Dit is voor Keetje, die zo vroeg
het breien al verstaat;
en dit voor Hein, die niet meer dwingt
en zich gezeggen laat.
8[regelnummer]
En hier komt voor die zieke bloed
daar ginder in de hoek
een peperhuis met vijgen aan
en - kijk! - een prentenboek.’
9[regelnummer]
Zo stapte hij deur in deur uit,
van steeg tot steegje voort.
Maar als hij op zijn schimmel zat,
dan ging het uit de poort!
10[regelnummer]
Dan reed hij naar de buitenlui
en schimmel had zijn vracht
want ieder kind een uur in 't rond
dat arm was, werd bedacht.
| |
[pagina 16]
| |
11[regelnummer]
Maar in de stad van Sinterklaas
was ook een ambachtsman,
die at droog brood en schaamde 't zich
en sprak er niemand van.
12[regelnummer]
Hij maakte schoenen al zijn best,
hij werkte laat en vroeg,
en voor tien kinders en een vrouw
was 't nog al niet genoeg.
13[regelnummer]
Doch Sinterklaas vernam in 't lest
wat hij niet weten wou:
hij zoekt bij nacht zijn woning op
spijt duisternis en kou.
14[regelnummer]
Hij trekt het winkelvenster los
dat met geen grendel sluit
en 't glasraam laat zijn goudbeurs in
door een gebroken ruit.
15[regelnummer]
En 's andrendaags zet Huibert-baas
(gij weet - die ambachtsman!)
zich bij de lamp reeds aan zijn taak
zo wakker als hij kan:
16[regelnummer]
daar valt hem, van de driestal, juist
een kleine schoen in 't oog;
en, zie, die schoen bewaarde 't geld
getuimeld van omhoog!
17[regelnummer]
Nu denkt, wat vreugd bij man en vrouw
en kindren alle tien! -
Wie om een hoekje, van nabij
hun vreugde eens had gezien! -
| |
[pagina 17]
| |
18[regelnummer]
Nochtans hun vreugd was kort van duur
want Huibert riep: ‘Houdt stil!
't gevondene is geen oortje waard,
voor die niet stelen wil!
19[regelnummer]
't Hoort zeker aan die vreemde heer,
van gisteravond laat:
hij stond toen hij zijn riemen kocht,
omtrent waar Antje staat;
20[regelnummer]
en naast haar in die kinderschoen
lag net de beurs met goud! -
de burgemeester weet misschien,
waar zich die heer onthoudt.
21[regelnummer]
Daar is mijn schort! ik moet erheen!
'k Wil lopen wat ik kan!’
zo sprak Huib en gelijk hij sprak
zo dééd de brave man.
22[regelnummer]
Máár - wat de burgemeester deed? -
Hij ging naar Sinterklaas;
want die toch schonk, naar hij 't begreep,
het geld aan Huibert-baas.
23[regelnummer]
Ras haalt men Huibert. Huibert komt -
zijn meettuig in de hand.
De goede ziel kreeg Sinterklaas
(gelijk hij dacht) tot klant.
24[regelnummer]
Maar Sinterklaas sprak: ‘Huibert-baas,
ik ben de man van 't geld:
het vond zijn weg door 't vensterglas
en hoefde geen geweld.
| |
[pagina 18]
| |
25[regelnummer]
De beurs is in een kinderschoen
gevallen, naar ik hoor?
Breng' mij het paar, en hou' de beurs;
ik geef ze er gaarne voor.’
26[regelnummer]
En Huibert wiste met de mouw
de tranen uit zijn oog,
zei snikkend dank en ging en trad
zo luchtig of hij vloog.
27[regelnummer]
En, als nu vrouw en kind het wist,
liep Huib weer op een draf -
kocht leer in bij zijn broeders weeuw -
en dong de sloof niet af.
28[regelnummer]
En spoedig wist de ganse stad
hoe braaf baas Huibert was
en praatte van de kinderschoen
waar 't geld in viel door 't glas.
29[regelnummer]
‘Een kinderschoen bracht Huib geluk:
dat blijv' zo!' riep elkeen;
'k bestel er bij geen ander meer -
baas Huibert maak' ze alleen.’
30[regelnummer]
En Huib nam van zijn jongenstroep
twee gasten tot zijn hulp
en brak naar groter woning op
van uit zijn enge stulp.
31[regelnummer]
Maar 't raam aan straat verhuisde mee,
voor alle scha bewaard.
En 't bleef, ter eer van Sinterklaas
bij 't kleinkind nog gespaard.
|
|