Nieuwe gedichten
(1827)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| |
De burgt te Bronckhorst afgebroken, in 1824.‘Für zertrümmerte Grösse das hohe Gefühl
Es ist aus dem Leben verschwunden:
Der Vortheil ist nur das einzige Ziel.’
körner.
Gij Muren, die 't geweld van zoo veel storms moest dragen;
Die zoo veel eeuwen bleeft weêrstaan;
Uw eerkroon ligt vertrapt - het vonnis werd geslagen -
En gij zult ondergaan!
Wat strekt mijn hand zich uit! zij kan uw val niet keeren;
Slechts grijpen naar de zwakke Lier;
De lang ontspannen snaar alleen een treurtoon leeren,
Waarmeê ze uw uitgang vier'.
Hoe statig reest gij daar, met breede torentinne,
Uit rotsgelijken grondslag op!
Hoe flonkerde, aan den stroom, de Vaan der Banheerinne
Van haren heuveltop!
| |
[pagina 121]
| |
Hoe willig huldigde u der Burgten schaar in 't ronde
('t Min edel kroost van later dag!),
En gaf uw grijsheid eer, die aller wordingstonde -
Die veler omkeer zag.
't Herinrend woord des Tijds klonk van uwe achtbre transen;
Door 't loover van uw olmenkring:
't Sprak vaak den wandlaar toe, wanneer in de avondglansen,
Zijn pad langs d'oever ging.
Niet lang - uw praal is puin! gij laat dien Klank verstommen!
Maar - nóg verrijst ge in majesteit,
En ziet, in 't blaauwend west, een heuvelrug zich krommen,
Waar 't Rijn- en 't Waalnat scheidt:
Dáár plagt ook grijs gesteent dat blikkrend Dak te schoren,
Waaronder BarbarossaGa naar voetnoot*) sliep;
Daar liet ook, aan den Vloed, weleer een Stem zich hooren,
Die luid ‘Civilis!’ riep.
Dier Muren kracht zwond meê! die Stem heeft meê gezwegen!
(Ach, dat de schuld mijn leeftijd drukt!)
Gij - is er troost voor leed in 's broeders ramp gelegen -
Zie derwaart, als gij bukt!
|
|