| |
| |
| |
Inhoud.
|
Titelplaat. Het oude Geldersche Wapenschild, op de, anders ongetooide, Lier, en de Eikentak doelen te zamen op het heerschende in de keus van mijne Onderwerpen; gelijk de Vlinder ziet op het doorgaans korte vertoeven van mijne Muze bij dezelve. |
|
VERHALEN. |
Bladz. I. |
Eleonora van Engeland. ‘Alionore’ in een stuk van 't jaar 1333 (Nr. 2322); uit het Archief der Rekenkamer van Gelderland. Zij huwde met Reinoud, in 1332. Het treffend tooneel, in de Raadzaal op den Burg te Nijmegen, en eene Voorspelling, door Eleonora, gelijk men wil, daarbij uitgesproken, heeft de Geschiedenis op het jaar 1342 geboekt. Zie Van Spaen, Hist. van Gelderl. I D. 535. - Reinoud verliet deze waereld binnen het jaar, na het gebeurde. Zijne Weduwe zag, in 1350, den jammerlijken twist uitbarsten, tusschen hare Zonen; met welke de Mannelijke Stam van Gelder uitstierf. - De Kapel (coupl. 2), nog van den Nijmeegschen Burg overgebleven, is voor Romeinsch gehouden. - Karel van Bourgonje, Nijmegen in 1473 belegerend, verbood het schieten op den Burg, als achtende denzelven door Julius Caesar (coupl. 3) gesticht. - Het Geschenk, in het achtste en de twee volgende coupletten, werd ook, door de stad Doesborgh, in 1538, den Opvolger van Hertog Karel aangeboden, bij zijne Huldiging. Bl. I, reg. 9: Tooi, lees Tooi'. |
| |
| |
Bladz. 8. |
De Leerling van Pankrates. Bl. 8, reg. 5: ‘Luciaan’ niet te trouw gevolgd. - Bl. 9, reg. 4: ‘karbonkel’ In een van onze oude Ridderromans is ook, in Venus-berg, een ‘zale met klare carbonkelen verligt.’ - Bl. 9, reg. 16: ‘Hohenlohs en Michels’ Men vindt beide vereenigd in ‘Quintessenz aus Anfang, Mitte und Ende der Wunderkuren des Bauern, Martin Michel, von Wittighausen und des Domherrn und Prinzen, Alexander v. Hohenlohe-Schillingfürst. Leipzig, 1822.’ |
Bladz. 12. |
Arnhem verrast. De Verrassing van Arnhem, in 1514, vindt men bij Pontanus, p. 32 en 650; breeder bij Slichtenhorst, G.G. bl. 332; T.d.L. bl. 99; kortst bij Hoogstraten, op het woord Arnhem. Zie ook G. v. Hasselt Arnh. Oudh. 2 D. 89 en 122; Kron. v. Arnh. bl. 79. Karel, Hertog van Gelderland, levenslang worstelend, tegen de aanmatiging der Huizen van Bourgondië en van Oostenrijk, aan wier gezag het Graafschap Holland onderworpen was, voerde deswegens ook met dat Landschap een' gedurigen strijd. Vandaar, dat hij zich van Muyden en Weesp meester maakte. - Venlo werd, voor de zaak van zijn' wettigen Heer, Hertog Karel, manmoedig door Swartsenburg verdedigd. |
Bladz. 18. |
De Zitbank. Geheel anders en meer breedvoerig verteld te vinden, in ‘Choix de Fabliaux’ (par Imbert) T. I, p. 256. |
Bladz. 20. |
Lochem behouden. Historisch wáár zijn, in dit Verhaal, de Krijgslist der Hooiwagens geleid door den Waagmeester van Zutphen, wie zulks met zijn leven boette; het regt, om, bij het doorrijden der stadspoort te Lochem, hooi uit geladen hooiwagens te plukken, van 's Portierswege uitgeoefend; met de ontdekking daarop gevolgd; de Hinderlaag; het lot der manschappen in de Wacht; en Francois Ballochi, die aan het hoofd der Bezetting weder meester |
| |
| |
|
werd. Zie Halma op het woord Lochem, en Hooft, N.H. 7de B. - Een soortgelijk voordeeltje, als waarop de Portier te Lochem regt had, was oudtijds tot over het kanaal bekend, waar de Portier van 't Paleis van Koning Howel van Wallis, in 948 gestorven, van ieder binnenkomende vracht hout een blok mogt nemen, mits het lastpaard niet ophoudende, en van iedere troep buitgemaakte zwijnen één stuk, mits hetzelve, met de hand, bij de borstels, ter knieshoogte optillend. Het Wetboek van Howel, waarin men deze bepalingen vindt, werd in Engeland, ten jare 1823, in het licht gegeven. |
Bladz. 24. |
Sint Nikolaas. Bl. 25, reg. 1: ‘Dat’ lees Dan. |
Bladz. 31. |
Emma van Oud-Haarlem. Men dient zich, uit het Verhaal van Hadr. Junius (Batavia, p. 426), niets anders, bij het mijne te herinneren, dan de omstandigheid, dat Oud-Haarlem belegerd werd, en de Vrouw haren Man daaruit droeg, als het kostbaarste dat zij had. - Bl. 32, reg. 2: ‘En nu, ten derde maal’ lees, in twee regels: En nu de Jonge Vrouw, Ten derde maal. Bl. 33, reg. 13: ‘afgegleden’ lees afgezegen. |
Bladz. 36. |
Het Schip van Bommel. Robbert van Heusden, Burgemeester van Bommel, boette, met een' smadelijken dood, de hem uitgepijnigde, doch ongegronde bekentenis van het verraden der zaak van Bourgonje, door huwelijk de zaak van Oostenrijk geworden. - De speling van Dirk van Haeften, Heer van Gameren, met het woord Rijs is door de Geschiedenis opgeteekend. - Ten jare 1304 werd de Hoofdkerk te Bommel ingewijd, door Gerhard van Nassau, schatmeester van het Sticht van Utrecht. - Zie Pontanus, p. 645; Slichtenhorst, G.G. bl. 330; T.d.L. bl. 46; Wagenaar, 4 D. 366. - Bl. 37, reg. 17: ‘uitheemsche’ lees uitheemsch. |
Bladz. 43. |
Het genezend Maal. |
| |
| |
Bladz. 47. |
De twee Bultenaars. Bl. 51 reg. 1: ‘Kufus’ Men zou' den Griek vergeefs in de Gulden of eenige andere Legende zoeken. - Bl. 51, reg. 14: ‘schilpad’ lees schildpad. - Bl. 53, reg. 15: ‘Gabriël’ De bekwame Hollandsche Beeldhouwer P.J. Gabriël. - Bl. 53, reg. 17: ‘Van Bree’ Het kiezen tusschen de twee Antwerpensche Broeders, Math. en Phil. Jac., staat vrij. - Bl. 55, reg. 22: ‘los, zijn’ lees los. Zijn. - Bl. 57, reg. 7: ‘liverijen’ lees livereijen; reg. 21: ‘Krans’ lees Krans,. |
Bladz. 67. |
Nichtje Rijk. ‘Die regen kon' u ook bedruipen,’ Op waarheid gegrond. |
Bladz. 71. |
Hertog Willems Bedevaart. Willem, oudste zoon van den Hertog van Gulik, werd, in 1372, Hertog van Gelder, onder voogdij van zijn' Vader. In 1389, uit woelzucht, de Duitsche Ridders (of Heeren; Vermeesteraars van Pruisen) eerst tegen de ‘ongeloovigen’ bijgestaan, en voorts nog een' aanval op Polen met dezelve beraamd hebbende, trok hij, van weinige der zijnen vergezeld, in pelgrimsdos, door Pommeren. Op last van Wratislaw, Hertog van dat land, werd hij aangehouden, door Eggard van Demewold; bij welk voorval Diderik van Eylar en Peter van Biland omkwamen; en hij moest eenige maanden, als gevangen, op het slot Valkenborch doorbrengen. De Pruisische Ridders bewerkten zijne slaking; maar Willem weigerde heen te gaan, voor en aleer Demewold openlijk erkend had, zich aan zijne persoon te hebben vergrepen. De Pommersman kweet zich van deze genoegdoening, op een' boom zittende, dien hij, uit vrees voor de Pruisen, beklommen had, dezerzijds de grensrivier, welke reeds door Willem was overgetrokken. Zie Pontanus, p. 331; Slichtenhorst, bl. 167. - Hertog Willem stond in betrekking van Neef tot den beruchten Keizer Wenceslaus (of Wentsel), en van Schoonzoon tot Albrecht van Beijeren, eerst Ruwaard, toen |
| |
| |
|
Graaf van Holland: verslingerd, als Weduwenaar, op Aleid van Poelgeest. - Bl. 72, reg. 22: ‘Fin’ De Finnen werden van oudsher voor duivelskunstenaars gehouden. - Bl. 74, reg. 10: ‘Stettijn’ is de zetel geweest van de Pommersche Hertogen. - Bl. 76, reg. 4: ‘Rozendaal’ bij Arnhem, was dikmaal het verblijf der Hertogen van Gelderland. - Bl. 78, reg. 5: ‘Slage’ Een stad in Pommeren, binnen welke eene commanderij van de Johanniter Orde bestond. Een Gouden Munt van Hertog Willem, in den omtrek van Wijk bij Duurstede gevonden, werd in den Konst- en Letterbode van 1825, Nr. 2, afgebeeld en beschreven. De laatste letter van het omschrift, het beeld des Hertogs insluitende, vermoede ik de door slijting min kenbaar gewordene laatste (niet eerste) letter van het Gotische Alphabet te zijn; zoodat men dan zoude moeten lezen: ‘Wilhelmus. Dux. Gelriae. Comes. Zutphaniae.’ |
Bladz. 81. |
De Biecht. |
Bladz. 83. |
Het Mystieke Testament. Een naam bij de oude fransche wetten reeds bekend. Het Achttal, door mij vermeld (de Notaris met zeven Getuigen), en het openen bij de Regtbank, behoorden tot het Testament mystique, zoo als het Pitaval beschrijft. |
Bladz. 87. |
De Verjongingscuur. Bl. 89, reg. 2: ‘de Sparewouwer Reus’ Zie Matthaei Anal. Ed. Sec. T. 2, p. 606, en Kabin. v. Nederl. en Kl. Oudh. Tweede uitg. 2 D. 20. |
|
Bladz. 93. |
MENGELDICHT. |
Bladz. 95. |
Het Stoomtuig. ‘Wie kent de grenzen van het menschelijk vernuft?’ H.C. van Hall, Inw. Redev. - Bl. 95, reg. 14: ‘zeewaart afgegleden, ruimt slibbe en zand enz.’ Dit doelt op een Voorstel, aan de Hoogste Magt |
| |
| |
|
gedaan, om eene grondige en min kostbare verbetering van onze Rivieren te beproeven, met werktuigen, geschikt tot losmaking van hinderende aanhoopingen, in bepaalde rigting, door Stoomschepen langs derzelver bodem te laten voorttrekken. - Bl. 95, reg. 16: ‘de Plassen in zal zich’ Ik duide op het zoo loffelijk bekende Werk over het Haarlemmer Meer, van den Heer Baron van Lijnden van Hemmen, en deszelfs voorslag om schepraden door stoom te drijven. - Bl. 96, reg. 4: ‘Worcesters Eeuw’ Gelijk de vijftiende die van Koster was. Dat, voor twaalf eeuwen, Authemius (zie Hoogstraten op het woord) te Konstantinopolen, met waterdamp, kunstjes deed, onttrekt den Brit niet het minste van zijnen roem. - Bl. 96, reg. 10: ‘En’ lees In; reg. 12: ‘met aanbiddend hoopen’ Zonder mijne oogen te sluiten voor het misbruik, dat van de ontzettende kracht is te maken, tot welker nuttige aanwending Worcester ons de eerste wenken gaf; een misbruik, dat, in sommige opzigten, beperkt zal worden, als eens het bezigen van waterdamp, of van gaz, tot het drijven van werk- en voertuigen, min kostbaar wezen zal. |
Bladz. 97. |
Lourens Janszoon Koster. Bl. 99, reg. 5: ‘'t Verloor den Pijl van Abaris enz.’ De Pijl van den Scyth en de Spiegels van den Syracuser - schoon zeer problematiek - schenen mij hier, dichterlijk, de plaats te kunnen bekleeden, van een aantal Kunstgeheimen, in wier bezit de Ouden blijkbaar zijn geweest, en welke verloren gingen, om den nakomeling nog te laten zoeken; of (gelijk b.v. het harden van koper en kleuren van marmer), na eeuwen, zich eenen gelukkigen Vinder weder aan te bieden. |
Bladz. 101. |
Voorlezing enz. |
Bladz. 106. |
Ada van Holland. Heerschzucht bewoog de |
| |
| |
|
Moeder van Ada, om dezelve, na den dood haars Vaders, wiens lijk nog onbegraven stond, in 't geheim, en tegen dank, zoo wel van het gansche Land, als van haren vaderlijken Oom, Willem, Graaf van Oostvriesland, binnen Dordrecht, te doen trouwen, met Lodewijk, Graaf van Loon. Het jonge Paar was het slagtoffer van dit roekeloos bedrijf. Willem liet zijne Nicht Ada, welke hij in de Burgt van Leyden gevangen kreeg, naar Texel voeren; hij verdreef Lodewijk, en werd gehuldigd als Graaf van Holland. - Bl. 107, reg. 18: ‘Hagen enz.’ Vóór het jaar 1200 plagten reeds de Hollandsche Graven zich in den Haag op te houden. |
Bladz. 109. |
Aan mijne Gade. Bl. 100, reg. 2: ‘faalt er één’ Onze brave oudste Zoon, den 16 April 1823 door de dood van ons weggenomen. - Bl. 110, reg. 3: ‘Rust ook 't Kindskind aan een harte, nog verscheurd van Weduwsmarte’ Onze oudste Dochter, Weduwe Brants, had in haar drieëntwintigste levensjaar het gemis van een' geliefden Echtgenoot te betreuren. Zij werd zelve, drie jaren later, van deze aarde opgeroepen! |
Eersteling, die God ons gaf;
Tweede, die het duister graf
Korte Lust van 't ouderoog;
Als een Engel van omhoog,
Ons verschenen - en verzwonden!
O, hoe ledig werd het nu -
Welk een nevel aan dien trans,
Waar de zachte zonneglans
Van uw blik had uitgeschenen! - -
|
Het publiek dulde dit Stukje, met de aantee- |
| |
| |
|
keningen op hetzelve, voor enger cirkel alhier geplaatst. |
Bladz. 112. |
In een Vriendenrol. |
Bladz. 114. |
Zilveren-Bruiloftsdicht. |
Bladz. 118. |
Een Nieuw Lied. Te zingen op de wijs der Romanse ‘Der Ritter von Rosen’; Musik v. Meltitz. |
Bladz. 120. |
De Burgt te Bronckhorst afgebroken. Bl. 120, reg. 18: ‘Banheerinne’ De oude titel van Bronckhorst was Graafschap en Bannerij. |
Bladz. 122. |
Bij het Graf van R. Feith. |
Bladz. 124. |
Encomium Patriae Belgicae. Met de Zangwijze uitgegeven, door den Heer H.C. Steup, te Amsterdam. |
Bladz. 125. |
De lof des Vaderlands. |
Bladz. 126. |
Vaderlandsch Koorgezang. |
|
Bladz. 127. |
PUNTDICHTEN. En kleine Vertellingen. |
Bladz. 129. |
Het vroege Kievitsei. Reg. 11: ‘gekookt.’ Bestje had er er ongetwijfeld meer aan gedaan. |
Bladz. 129. |
Naar Beaumarchais. 't Is het vijfde couplet van de Vaudeville, die le Mariage de Figaro sluit. |
Bladz. 130. |
Het Kanon te Lima. Bl. 130, reg. 4: ‘Lange Griet’ Haar roem is tot in het Holsteinsche doorgedrongen, en aldaar niet verkleind; getuige het bekende platduitsche rijmpje: ‘Groot Greetj heet ik; Neegen Miel enz.’ |
Bladz. 131. |
Het Hondengevecht. |
| |
| |
Bladz. 131. |
Job Gil. Bl. 131, reg. 2. ‘Wesley’ Ik ben ver, van den Man, om den overdreven ijver van velen zijner Volgeren, te smaden. |
Bladz. 132. |
Het Sterrenschieten. |
Bladz. 132. |
Aangebrand. |
Bladz. 133. |
Jaaps laatste woord. ‘Ik zie en roem het Goede, en geef me aan 't Kwade prijs’ |
Bladz. 134. |
Zonnevlekken. |
Bladz. 134. |
Woord aan een' Dief. |
Bladz. 135. |
Goed overleg. |
Bladz. 135. |
Assessor X. |
Bladz. 136. |
Grafschrift voor Sander Onrust. Vrij naar het Fransch. |
Bladz. 136. |
Raad. |
Bladz. 136. |
Puntdichten op zijn Roemer Visschersch. |
Bladz. 138. |
Aan een' Schrijver. |
Bladz. 138. |
De Lettereeuwen. |
Bladz. 139. |
Aan Pegasus. |
Bladz. 139. |
Polijsten. |
Bladz. 139. |
Aan een beginnend Dichter. |
Bladz. 140. |
Hoera. Bürger drukt op de eerste Lettergreep in zijn Stukje ‘Der Bauer’: ‘Wer bist du dasz, durch Saat und Forst - Das Húrrah deiner Jagd mich treibt’ En (als Körner en Weber in het ‘Schwerdtlied’) op de tweede, in zijne Lenore: ‘Graut Liebchen auch? Der Mond scheint hell! - Hurráh! die Todten rei- |
| |
| |
|
ten schnell!’ Onze Dagbladen beginnen tot de Engelsche Matrozen toe ‘hurrah’ inplaats van het hun met ons gemeene ‘hussa’ te laten roepen. |
Bladz. 140. |
Aan Plagiarius. ‘Aan’ lees Op. |
Bladz. 141. |
De langdradige Preek. |
Bladz. 141. |
De Leer der Ultraas. De vier regels, onder dezen titel, zijn in den Recensent afgedrukt, toen de Nieuwspapieren ons hadden medegedeeld, dat in het naburige Frankrijk, eene gewaande Heks door onnoozele menschen op gloeijende kolen was gelegd; en, volgens dezelfde papieren, aldaar de voorbereidsels werden gemaakt tot hetgeen wij naderhand zagen ten uitvoer brengen, om de zaak van Heersch- en Hebzucht, onder glimp van uitsluitende Koningsgezindheid en Godsdienstijver, te doen zegepralen, en het opkomend geslacht met onverbrekelijke boeijen van vooroordeel, bijgeloof, en blinde gehoorzaamheid te kluisteren. Aan nieuwe heksenbraders heeft het sedert niet ontbroken! Even min aan mirakels bij het graf van den Heiligen Jubin, aan Verschijningen van Geesten, aan Bezetenen, aan Duivelbanners, aan Wonderteekens in de Lucht, aan Waarzeggers en Waarzegsters, die in Parijs tot een getal van zevenhonderd en zestig aangroeiden, enz. enz. - Het uitleggend Ja, op dit epigram volgende, werd mij onbeschoftelijk afgedwongen. |
Bladz. 142. |
Licht, vrije Pen en vrije Tong. Zie de woorden aan het slot der bovenstaande aanteekening. |
Bladz. 142. |
Het Paard van Napels, in 1821. |
Bladz. 143. |
Het Paard van Napels, in 1825. reg. 4: wezen!’ lees: wezen! reg. 6: weêr. lees weêr.’ |
| |
| |
Bladz. 143. |
Het geredde Spanje, November 1823. Reg. 8: ‘Bullengevecht’ Men ziet er nu ook in Frankrijk; naast de Kruisen, door de Missionairen geplant. |
Bladz. 144. |
Verschillende Uitleg. |
|
|