Nieuwe gedichten(1827)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] aant. Nichtje rijk. Een vertelling voor vriend Eytse, die, reeds bejaard, nog aan huwen dacht. ‘Dy Reyn kin dy eack bedrirpe’ gijsb. japiks Nysgier. Jolle. Wop schonk aan Luitske, jong van jaren, Zijn dorre hand, En bragt ze, uit vrees voor Stadsgevaren, Naar 't eenzaam Land. ‘Geen Bal zou' daar heur bloed ontsteken; Romanslektuur Geen sprankels bij haar uit doen breken Van zorglijk vuur. Daar gaf haar de omslag der bestiering Een heilzaam drok: De pot, de melkerij, de vliering, Het hoenderhok.’ [pagina 68] [p. 68] Zoo dacht Wop, en hij zwoegde Buiten, Aan Luitskes zij; En hield, op beenen, dun als fluiten, Haar schred niet bij; En, na drie weken huwlijksleven, Kreeg Wop een brief! Hij moest van honk - zijn post begeven Bij Luitskelief. ‘Gij heengaan? - ik alleenig blijven? - Onmogelijk!’ Roept Luitske ‘Wat ik doe? 'k wil schrijven Aan Nichtje Rijk. Die was, op school, mijn best Kornuitje; Wij sliepen zaam; En 'k heb beloofd, ons eerste spruitje Kreeg vast haar naam.’ ‘“Fiat!”’ Wop ging; men schrijft; de wagen Met Nicht komt aan; En elk ontwaart, dat beide Magen Zich wél verstaan. [pagina 69] [p. 69] Zij hokken zaam, van vroeg tot spade - Van spaâ tot vroeg. Blijft Manlief uit, zijn Jonge Gade Heeft troost genoeg. Zij is, gestrekt aan Rijkjes zijde, Bij nacht niet bang, En vindt, of 't weêr geen uitgaan lijde, Den dag nooit lang. Ook houdt zij 't woord aan Wop gegeven: ‘Wie toegang vraagt, Niet t'huis!’ is ernstig voorgeschreven Aan knecht en maagd. Wop nogtans, na beredde zaken, Trof Háár alleen: ‘Het Nichtjen, om hem plaats te maken, Reed 's morgens heen.’ ‘“Zoo had ik Lieuwerd, op mijn reisjen, Vergeefs bezocht; En nog een Kanten Muts voor 't Meisjen In haast gekocht? [pagina 70] [p. 70] Dat niet! gij moet ze straks weêr vragen, Al ben ik hier. 't Logeerbed zal nu opgeslagen, Voor míjn plezier!”’ Wop sprak het; maar de Huismeid fluistert Haar Heer in 't oor: ‘Mijn Heer, graag had ik, onbeluisterd, Een kort gehoor. Uw Nicht, Mijn Heer - schoor alle dagen Heur koonen glad - En heeft... bij nacht... geen muts gedragen, Die strooken had!’ Dit Liedjen hoorde een Kaalkruin zingen, Mispaard als Wop: Hij kon' zijn zuchten noô bedwingen, En zei' er op: Wie zonder Vrouw weet huis te hou'en Mijdt veel verdriets: De Onnoozelste is maar half te trouwen; - Een slimme niets! Vorige Volgende