Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdParacelsusis de bijnaam van de Zwitserse arts en alchimist Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493-1541). Hij was de zoon van een Duits scheikundige en genoot zijn onderricht onder meer in de ‘Bergschule’, een der eerste opleidingsinstituten voor mijnbouwingenieurs, gesticht door het bankiersgeslacht Fugger. De kennis die hij aan dit instituut opdeed van de metallurgie en scheikunde vormde de basis voor zijn levenslange belangstelling voor de alchimie. Vanaf 1507 | |
[pagina 175]
| |
zwierf hij door Europa en hij bezocht een aantal universiteiten. Op deze omzwervingen kon hij zijn kennis vermeerderen zonder zich te storen aan wetenschappelijke of maatschappelijke grenzen. Zijn leergierige en rebelse natuur bracht hem regelmatig in conflict met de trouwhartige aanhangers van de traditionele wetenschap, en de kritische houding van zijn leraren aan de universiteit van Ferrara tegenover de gezaghebbende opvattingen van Galenus, de Griekse arts en filosoof uit de 2e eeuw, en tegen de geneeskundige ideeën van de Arabische arts Avicenna, was een verademing voor hem. In 1516 studeerde hij af en hij trok als praktizerend arts verder door Europa. Uit deze tijd stamt zijn recalcitrante benaming Paracelsus (letterlijk: Celsus - de gevierde Romeinse arts uit de 1e eeuw - voorbij). In 1524 werd hij op basis van zijn inmiddels verworven roem als arts aan de universiteit van Basel benoemd, waarna hij als hoogleraar studenten vanuit heel Europa aantrok. Door zijn onverbloemd liberale opvattingen viel hij echter in ongenade en in 1529 moest hij aftreden. Tegenover Galenus' theorie van de vier humores, de vier levenssappen die de mens in geest en lichaam bepaalden, stelde Paracelsus de chemische trias, bestaande uit de elementen kwik, zwavel en zout. Daarmee legde hij de basis voor de moderne farmaceutische industrie. Paracelsus werd gedreven door het verlangen boekgeleerdheid te vervangen door kennis die was gebaseerd op directe bestudering van de natuur, met inbegrip van wetenschappelijk minder geaccepteerde fenomenen als chemie en alchimie. Hij is daardoor te boek komen te staan als een serieus, maar onconventioneel en controversieel geleerde, zoals blijkt uit de contemporaine aanduiding: de ‘medische Luther’. Zijn ontslag als hoogleraar te Basel luidde een nieuwe periode van omzwervingen in, ditmaal in grote stijl, dankzij de publikatie in 1536 van het boek dat zijn reputatie definitief vestigde, Die grosse Wundartzney. Hij stierf in 1541 onder mysterieuze omstandigheden in een herberg te Salzburg, gevierd en gehaat als een van de grootste geneeskundigen van zijn tijd.
Paracelsus' faam berust echter slechts voor een deel op zijn serieuze geneeskundige werk (hij vond als een der eersten een afdoend geneesmiddel tegen syfilis): hij vestigde vanaf het begin de aandacht op zijn persoon door zijn zonderlinge ideeën en zijn geëxalteerde levenswijze. Talloze legenden deden over hem de ronde: zo zou hij in het gevest van zijn zwaard een klein duiveltje bewaren en hij zou erin geslaagd zijn het alchimistische ideaal van de homunculus te verwezenlijken (hij beschreef in zijn De natura rerum hoe uit menselijk sperma op kunstmatige wijze een mens kan worden gemaakt). In zijn vele geschriften hield hij zich niet altijd aan de tastbare realiteit: zijn Liber de nymphis, sylphis, pygmaeis et salamandris et de caeteris spiritibus vormde een volledige catalogus van alles wat aan respectievelijk water-, lucht-, aard- en vuurgeesten en andere bovenaardse wezens kon worden waargenomen. Aan dit werk is een reeks van nieuwe benamingen te danken (nimfen, undines, gnomen, sylfen en salamanders). Paracelsus' Liber de nymphis heeft diverse (sprookjes)schrijvers geïnspireerd. Zo komen met name in de Mummelsee-episode van Simplicius simplicissimus uit 1669 van Grimmelshausen diverse aan Paracelsus ontleende waterwezens voor. Ook The Rape of the Lock (tweede versie 1712) van Pope bevat verwijzingen naar de paracelsische sylfen en sylfiden. In Wielands Die Geschichte des Prinzen Biribinker, voor het eerst in 1764 verschenen als onderdeel van Der Sieg über die Schwärmerei, later apart in 1769, spelen vele bovennatuurlijke wezens uit Paracelsus' Liber de nymphis een hoofdrol. Bij Achim von Arnim, die zich intensief met de geschriften van de Zwitserse arts heeft beziggehouden, komt een homunculus-achtig wezen voor, Golem-Bella genaamd, met name in de novelle Isabella von Ägypten uit 1812. En uiteraard speelt het waterwezen »Undine de hoofdrol in Undine van Fouqué. De ballade ‘Le Sylphe’ uit | |
[pagina 176]
| |
1825 van Hugo was zonder Paracelsus niet denkbaar geweest en bevat naast de sylfe ook gnomen, salamanders en undines. Paracelsus zelf is in het letterkundige Nachleben vooral blijven voortbestaan in zijn meer bizarre hoedanigheden als alchimist en wonderdokter. Hij is als zodanig wel uitgebeeld als een ‘proto-Faust’ en als het voorbeeld van de visionaire, maar waanzinnige geleerde, een lot dat hij deelt met andere omstreden geleerden als Nostradamus en Swedenborg. Een van de eerste belangrijke letterkundige teksten rond zijn persoon is Flemings Latijnse gedicht Theophrasti Bombasti Paracelsi etc. encomium, dat vermoedelijk rond 1640 in Leiden is geschreven. Paracelsus wordt hier nog de rol van geneeskundig heilsprofeet toegedicht. In Engeland maakten de diverse ideeën van Paracelsus grote opgang, zodat van een wijde verspreiding van het zogenaamde paracelsisme kon worden gesproken: voorbeelden van Paracelsus' invloed zijn te vinden in Jonsons The Alchemist uit 1612 en in de Songs and Sonnets uit 1633 van Donne, waarin met name de controverse tussen Paracelsus en Galenus tot onderwerp wordt genomen (Donne had zich reeds rond 1597 tegen de oude vierelemententheorie van Galenus gekeerd). De belangstelling in de volgende 150 jaar richtte zich vooral op de (pseudo-)wetenschappelijke prestaties en ideeën van Paracelsus; literaire en kunstzinnige verwerking vond slechts bij uitzondering en indirect plaats, bijvoorbeeld bij de genoemde Pope en Wieland. Vooral in de Romantiek trad een hernieuwde belangstelling voor de persoon van Paracelsus naar voren. Voor een echte verwerking van diens persoonlijkheid moet echter worden gewacht tot 1830; tot die tijd richtte de belangstelling van romantische dichters en kunstenaars zich vooral op de meer bizarre kanten van de Zwitserse geleerde. In Goethes Faust zijn in de hoofdfiguur weliswaar veel trekken te herkennen van de historische Paracelsus, maar een directe verbinding blijft speculatief: ook Faust bezocht vele universiteiten, hield zich met magie en alchimie bezig, bekleedde een hoogleraars-post terwijl hij de wereld in wenste te trekken om zijn boekenkennis te overstijgen, en ook Faust verkeerde voor dat doel met het gewone volk. In de schetsen voor de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen uit 1802 van Novalis duikt Paracelsus op als inspiratiebron voor de schildering van de hoofdpersoon: hier is geen sprake van een historisch nauwkeurig portret, maar van een puur romantische verwerking van een kunstenaarsgeest à la Paracelsus, die leeft in een geëxalteerde, magisch-mythische wereld. Novalis schreef de roman dan ook als een reactie op Goethes realistische ‘Bildungsroman’ Wilhelm Meister. In 1830 verscheen in Frankrijk de eerste werkelijke Paracelsus-roman, Un médecin d'autrefois. La vie de Paracelse uit 1830 van Fabre d'Olivet, zonder dat daarbij van enige historische nauwkeurigheid sprake was: Paracelsus wordt als een avontuurlijke held en onweerstaanbare minnaar afgeschilderd. Een nog minder eerbiedige voorstelling van zaken bood de klucht Der böse Geist Lumpazivagabundus (1833, op muziek gezet door Adolf Müller) van Nestroy, bijgenaamd de ‘Weense Aristophanes’: Paracelsus treedt in het tweede deel op als een weinig effectieve wonderdokter. Een van de belangrijkste 19e-eeuwse verwerkingen van de Paracelsus-stof werd geschreven door Robert Browning, in wiens dramatisch gedicht Paracelsus uit 1835 Paracelsus voor het eerst - geïnspireerd op Goethes Faust - ondubbelzinnig als een faustisch mens wordt getypeerd: een waarheidszoeker zonder ziel, een intellect zonder hart. De details in het gedicht missen iedere historische grond, alhoewel de handeling is verbonden aan enkele belangrijke momenten in het leven van de historische Paracelsus. In Duitsland schreef Conrad Meyer in 1871 de gedichtencyclus Huttens letzte Tage: de cyclus gaat over Ulrich von Hutten, de rijksridder en humanist uit de tijd van Luther, die in zijn | |
[pagina 177]
| |
Kopie naar Quinten Matsys (?), Paracelsus, z.j., doek.
Bibliotheca Carolina, Uppsala. Veel is onzeker aan dit portret, maar als het al Paracelsus moet voorstellen, toont het de ‘fameuze doctor’ in zijn hoogtijdagen: de voor authentieke portretten doorgaande gravures van Paracelsus laten een aanzienlijk magerder geleerde zien. verbanningsoord op sterven ligt en terugkijkt op zijn leven en tijd; de gedichten 51 en 52 gaan over Paracelsus en bieden een overwegend negatief beeld. De meeste andere 19e-eeuwse bewerkingen gaan mank aan een al te anekdotisch en volks beeld van Paracelsus. Aan het eind van de vorige en het begin van deze eeuw wordt een omslag in de beeldvorming rond Paracelsus zichtbaar: Schnitzlers eenakter Paracelsus: Versspiel uit 1899 biedt nog een a-historisch en zelfs licht erotisch Paracelsus-beeld, geheel in overeenstemming met de geest van het decadente fin-de-siècle. Schnitzlers versdrama toont de hoofdpersoon als rondzwervend geneesheer en de voorvallen die hij meemaakt zijn deels historisch, deels aan Schnitzlers eigen ervaringen als arts ontleend. Schnitzler is mogelijk tot het schrijven van zijn eenakter aangespoord door Hofmannsthal, in wiens nalatenschap zich een schets bevond met als titel Paracelsus und der Dichter. Pounds gedicht ‘Paracelsis in excelsis’ in de bundel Personae van 1909 toont de Zwitser als godzoeker die zich reeds aan het aardse bestaan heeft weten te ontrukken en zelf tot etherisch wezen is getransformeerd. Pound geeft daarmee een van de eerste voorstellingen van Paracelsus als mythisch-magisch visionair wezen. Hiermee vergelijkbaar is Billingers Paracelsus. Ein Salzburger Festspiel uit 1943. Het toneelstuk laat Paracelsus zien in zijn laatste levensfase, omringd door symbolisch en mythisch geladen personages. Dat de populaire mythe van Paracelsus als lachwekkende charlatan niet helemaal verdween, wordt aangetoond door Crome-Schwienig in zijn klucht Die Wunderkur uit 1898, Kralik in Theophrastus Paracelsus. Ein Volksspiel uit 1925 en Keim in Paracelsus von Hohenheim. Lied uit 1912, een drinklied met een volslagen belachelijk gemaakte Paracelsus. Later in deze eeuw wordt, met het bestuderen van de historische werkelijkheid, het beeld van Paracelsus aanzienlijk positiever en ernstiger: zijn belang voor de ontwikkeling van de medische wetenschap wordt allerwe- | |
[pagina 178]
| |
gen erkend. Kolbenheyer schreef in 1917-25 de romantrilogie Paracelsus, die de delen Die Kindheit des Paracelsus, Das Gestirn des Paracelsus en Das dritte Reich des Paracelsus omvat. De auteur ziet in het faustische karakter van Paracelsus het ‘ingenium teutonicum’: de geleerde wordt ditmaal als representant van de Duitse geest voorgesteld, met alle vanuit het huidige perspectief gevaarlijke trekken vandien. Van al deze beladenheid verstoken is de novelle-achtige roman van Schuder, Paracelsus. Eine historisch-biographische Erzählung uit 1955, die direct op de historische Paracelsus is toegesneden. In dat opzicht kan een vergelijking worden gemaakt met andere biografische romans uit de periode vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog (Hagen 1939, Peternell 1941, Gabele 1942, Hargrave's The Life and Soul of Paracelsus, 1951, Harms 1961), met een aantal toneelstukken (Gustav Müller 1925, Geilinger 1938, de Finse schrijver Waltari 1943) en met de gedichten van Mell 1950, Beer 1941 en Hofer 1930. In het verhaal ‘La Rosa de Paracelso’ van Borges in zijn verhalenbundel Rosa y azul uit 1977 spreekt Paracelsus met een leerling over de geheime krachten die achter de stoffelijke werkelijkheid schuilen. In 1916 werd in Duitsland een film over Paracelsus geregisseerd door Delmont, onder de titel das ewige leben. In 1942 verfilmde Pabst het leven van de arts in paracelsus, met een scenario van Heuser. Muzikale verwerkingen van de Paracelsus-stof zijn eveneens betrekkelijk zeldzaam: naast de toneelmuziek van Adolf Müller bij het eerder genoemde werk van Nestroy, is een komische opera van Ditters von Dittersdorf bekend, Doktor und Apotheker uit 1786, waarin een van de hoofdrolspelers, de apotheker, zich beroept op de grootspreker Paracelsus. Ook in Millöckers opera Die sieben Schwaben uit 1888 treedt Paracelsus op. Hermann schreef in 1943 een opera Paracelsus, die echter verloren is gegaan; Hermann componeerde later, in 1953, zijn Vierde Symfonie die de Paracelsus-symfonie wordt genoemd. In 1959 schreef Bresgen de opera Paracelsus, op een eigen libretto in samenwerking met Gärtner. De vele portretten van Paracelsus gaan meestal terug op twee contemporaine gravures uit 1538 en 1540 door Hirschvogel. Anekdotische afbeeldingen van Paracelsus tijdens saillante momenten van zijn leven lijken te ontbreken: wel zijn er illustraties in uitgaven van zijn eigen werk, maar die stellen zeer algemeen de arts voor tijdens de uitoefening van zijn beroep. Aandacht verdient een kopergravure van Paracelsus (naar Hirschvogel) van De Bry in Icones quinquaginta virorum illustrium (1597-98) van Boissard. Er is een indrukwekkend olieverfportret van Paracelsus bekend, vermoedelijk een kopie naar een origineel van Matsys (Bibliotheca Carolina, Uppsala). Er is ijverig gespeculeerd over de vraag of Rembrandts bekende ets Alchimist aan het werk uit 1651 wellicht is geïnspireerd op de figuur van Paracelsus; de veronderstelling dat het Faust is, wordt in kunsthistorische kring afgedaan als een romantisch verzinsel, vooral op grond van het afgebeelde instrumentarium dat veeleer in de richting van een alchimist wijst. In het portret van Holbein de Jongere, Man met hoed uit 1528, heeft men pas later een portret van Paracelsus gezien, maar het vertoont geen enkele gelijkenis met Hirschvogels gravures. Er bestaat een kopergravure uit 1658 door Chaveau dat naar een verloren gegaan portret van Paracelsus door Tintoretto zou zijn gemaakt. De kunstenaar Dobner vervaardigde in 1912 een buste en in 1943 een plaquette van Paracelsus voor diens geboortedorp Villach. Het gedicht van Browning inspireerde twee Engelse kunstenaars tot de uitbeelding van Paracelsus: Scott in 1839 en Redgrave in 1840. Müller 1935; Reclam 1938; Weimann 1961; Domandi 1975; Goldammer 1980; Braun 1988 |
|