uit Engeland’. Pas op instigatie van Clemens viii (1592-1605) werd het beeld van de pausin uit de rij van pausen verwijderd, nadat (van protestantse zijde) twijfel was gezaaid omtrent het waarheidsgehalte van het verhaal van een vrouwelijke paus.
Het waarom van een legendevorming rond een pausin is moeilijk aan te geven. Morris geeft aan dat in de 9e eeuw vrouwen allesbehalve waren uitgesloten van belangrijke functies in de Kerk: de strikte beperkingen met betrekking tot het geslacht van kerkelijke functionarissen zijn pas later (in de 12e eeuw) geformuleerd. Het is dus zeer wel mogelijk dat een geleerde vrouw een hoog kerkelijk ambt heeft bekleed. Waarschijnlijk is bij wijze van satirische reactie op het zeer gecorrumpeerde en decadente pausdom van de vroege middeleeuwen een dergelijk voorval aangedikt en tot waarheid verheven.
In middeleeuwse kronieken wordt meerdere malen gewag gemaakt van het verhaal van een vrouwelijke paus en niet zelden wordt als vader van het kind de duivel genoemd, waardoor de stof verwantschap is gaan vertonen met de Faust-legende. Basis voor deze suggestie van een onheilige verbintenis is een moralistisch getinte verontwaardiging dat een vrouw door ambitie en intelligentie tot het hoogste kerkelijke ambt had kunnen doordringen.
Bekendheid kreeg het verhaal pas in 1271, door een kroniekboek van Martin von Troppau. De literaire verwerking ervan begon met Boccaccio's boek uit 1361-75 over beroemde vrouwen, De claris mulieribus, waarin het verhaal een gelukkige wending krijgt: Johanna, die in wijsheid wordt vergeleken met de legendarische bijbelse koningin Semiramis, blijft gespaard, treedt af als paus en trekt zich in alle stilte terug om haar kind op te voeden. De Duitse vertaling van Steinhövel uit 1473 zorgde voor een brede verspreiding van de stof in Duitsland. Uit deze periode is verder bekend: een gedicht van Lefranc (Les champions des dames, 1442), een Schotse ballade uit het Scotichronicon (1447) van Bower, die zich voor het schrijven van deze verzameling had gebaseerd op het voorwerk door John of Fordun, en twee satires uit 1514 en 1519 van Murner.
In 1480 schreef Schernberg een van alle luchtigheid en satire ontdane stichtelijke versie met het versdrama Ein schoen Spiel von Fraw Jutten (Jutten of Jutta was de Duitse variant op de naam Johanna: in Nederland bestaat in de volksmond nog altijd de aanduiding ‘Vrouw Jutte’). Schernbergs versdrama laat de pausin zien in een symbolische strijd tussen Goed en Kwaad; ze wordt voorgesteld als een prooi van de duivel, maar wordt aan het slot, op voorspraak van Maria, door Christus voor de keuze gesteld: òf eeuwige verdoemenis òf aardse schande door ontmaskering. Johanna kiest voor het laatste: zij sterft bij het baren van haar kind, wordt ter helle opgenomen, maar opnieuw door Maria's voorspraak uit de klauwen van de duivel gered.
In 1558 volgde een wederom spotlustige versie, Historia von Johanna Anglica, der Päpstin, geschreven door Sachs, terwijl in 1591 in Engeland een anoniem toneelstuk The female prelate being the history and the life and death of Pope John (voor het eerst gepubliceerd in 1689) werd opgevoerd. Daarna bleef het gedurende de gehele 17e eeuw stil rond het verhaal. Pas weer halverwege de 18e eeuw werd door Gottsched in zijn Nöthiger Vorrat zur Geschichte der deutschen Dramatischen Dichtkunst uit 1757-65 naar de geschiedenis van pausin Johanna verwezen. Gottscheds pogingen het toneel te hervormen tot een waardig en ernstig theater hielden in dat hij op zoek ging naar voorbeelden. Hij vond die hoofdzakelijk buiten Duitsland en gaf zijn voorbeelden in Duitse vertaling weer. Tevens verzamelde hij verhaalstof die in zijn ogen voldeed aan de hoogste criteria; het verhaal van pausin Johanna was een van de door hem gekozen voorbeelden. Toch liet de 18e eeuw verder hoofdzakelijk blijken de komische, dubbelzinnige en erotische kanten van het verhaal te waarderen: Léger en Faucomplét