| |
Napoleon I Bonaparte
(1769-1821) werd op Corsica geboren als Napoleone Buonaparte. Zijn vader had bij de annexatie van Corsica de Franse zijde gekozen en werd daarvoor zodanig beloond dat hij zijn zoon een uiterst gedegen opleiding kon geven. De jonge Napoleon blonk uit in wiskunde en had een hevige belangstelling voor de letterkunde en voor (militaire) geschiedenis. Zijn militaire loopbaan verliep zeer voorspoedig, ondanks het feit dat hij aanvankelijk de zijde van de Corsicanen had gekozen in hun bevrijdingsstrijd tegen Frankrijk. Hem werd hiervoor gratie verleend, een beslissing die van inzicht getuigde omdat Napoleon er later met een briljant aanvalsplan in slaagde Toulon van de Engelsen te bevrijden. Reeds op 24-jarige leeftijd bereikte hij de rang van generaal. Een succesvolle militaire expeditie naar Italië markeerde het begin van een roemrijke carrière, die ook een streven naar politieke almacht omvatte. In 1796 huwde Napoleon met Joséphine de Beauharnais, waardoor hij toegang kreeg tot de hoogste kringen. De volgende stap was het terugdrin- | |
| |
gen van de macht van Engeland: daartoe werd de beroemde expeditie naar Egypte (1798-99) georganiseerd, die meer dan alleen militair-strategische successen opleverde, zoals de geruchtmakende ontdekking van de steen van Rosetta bewijst.
De expeditie gaf Napoleon de vereiste steun om een staatsgreep te plegen: in 1799 werd hij tot eerste consul benoemd en kreeg hij vrijwel onbeperkte macht. Verdere hoogtepunten waren de Vrede van Amiens met de Engelsen, het Concordaat met paus Pius vii en de benoeming van Napoleon tot consul voor het leven in 1802. In 1804 nam Napoleon, tot verbijstering van alle aanwezigen, de keizerskroon uit handen van Pius vii en kroonde zichzelf tot keizer: het Empire was geboren met een daad van ongeremde grootheidswaan.
Nadat ook Italië en Duitsland in de invloedssfeer van Frankrijk waren getrokken, begonnen de vijandelijkheden met Engeland opnieuw. In 1805 verenigden Engeland, Oostenrijk, Rusland en Zweden zich tegen Frankrijk. Later sloot Pruisen zich met de stichting van de Rijnbond bij de geallieerden aan. Veldslagen tegen de geallieerden volgden elkaar in snel tempo op (Austerlitz 1805, Jena 1806) en resulteerden in het vredesverdrag van Tilsit (1807). Het tij begon echter te keren: in Spanje en Portugal leden de Fransen hun eerste gevoelige nederlagen. De scheiding van Joséphine de Beauharnais en het nieuwe huwelijk met de aartshertogin Marie Louise van Oostenrijk in 1810 betekenden voor Napoleon complicaties op het persoonlijke vlak. De grote campagne tegen Rusland in 1812 verliep desastreus en een Russische overgave bleef uit. Het gedecimeerde Franse leger werd in november in de ijzige kou over de rivier de Berezina teruggejaagd. In 1813 volgde een verpletterende nederlaag in de Volkerenslag bij Leipzig, maar Napoleon gaf zich nog altijd niet gewonnen. In 1814 werd Parijs door de geallieerden bezet, waarop de keizer werd gedwongen afstand te doen van de troon. Hij werd verbannen naar Elba, maar keerde een jaar later terug en organiseerde een triomfantelijke intocht in de Franse hoofdstad. Deze nadagen van zijn heerschappij, aangeduid als de Honderd Dagen, eindigden op 18 juni 1815, na het wellicht beroemdste militaire treffen in de geschiedenis, de Slag bij Waterloo, met de definitieve deportatie naar Sint-Helena. Daar stierf Napoleon na een verblijf van zes jaar. In 1840 was zijn roem voldoende blijvend gebleken om zijn stoffelijk overschot over te brengen naar de Dôme des Invalides te Parijs.
Napoleon groeide, vanaf het moment dat hij aan boord ging van het schip dat hem naar Sint-Helena zou brengen, uit tot een ware legende. Tot aan zijn definitieve ondergang na de Slag bij Waterloo gold hij in de door hem bezette landen doorgaans als tiran en despoot. In Frankrijk zelf verwerd de literatuur met betrekking tot Bonaparte tot ‘hofpoëzie’: slechts weinigen hadden de moed zich te verzetten en een kritisch geluid te laten horen. De liberale Madame de Staël was een van de uitzonderingen en heeft de consul en de keizer haar hele leven in haar geschriften bestreden (De l'Allemagne, 1810), zelfs tot na haar dood, getuige het postuum in 1821 gepubliceerde Dix années d'exil. Chateaubriand brak met Napoleon na de executie van de Duc d'Enghien in 1804 (door de Italiaan Leoni in 1815 aangegrepen voor het anti-Napoleontische toneelstuk Il duca d'Enghien) en publiceerde in 1814 een pamflet waarvan de titel op zich reeds een politiek programma inhield: De Buonaparte et des Bourbons. In zijn Mémoires d'outre-tombe uit 1848-50 zou hij zijn ideeën over de keizer nuanceren.
Kon de opkomst van de ‘petit caporal’ aanvankelijk nog een dichter als Hölderlin tot enthousiasme verleiden (het fragment gebleven ‘Dem Allgenannten’ en de ode Buonaparte uit 1798), al snel werd de zelfgekroonde keizer in het door Pruisen gedomineerde Duitsland in de zwartste kleuren afgeschilderd door de meeste lyrische dichters van de bevrijdingsoorlogen, zoals Rückert, Körner,
| |
| |
Goerres, Kleist en Moritz Arndt. Kotzebue werd de felste tegenstander van deze ‘satan’, die hij zelfs met een krant, Die Grille, te lijf ging. Kleist riep in 1808 in zijn toneelstuk Die Hermannsschlacht op tot verzet tegen de Napoleontische tirannie. In veel toneelstukken uit die tijd werd een historische episode gebruikt om de kwestie Napoleon te behandelen (Werner, Attila, 1808; Foscolo, Aiace, 1811; Arnault, Germanicus, 1816; Nicolini, Nabuco, 1819).
De naar Engeland geëmigreerde Goldsmith publiceerde aldaar in 1810 een Histoire secrète du Cabinet de Napoléon Bonaparte, die de belangrijkste thema's leverde voor latere verwoordingen van haat jegens de tiran. Byron schreef in 1814 zijn beroemde Ode to Bonaparte tegen de Franse knevelarij, waarin de vrijheidsliefde van de dichter tot uiting komt. Van een vergelijkbare afkeer vervuld was een aantal gedichten van de hand van Wordsworth. De zeer jonge Italiaanse dichter Leopardi mengde zich in 1814 met zijn ‘Oda a Bonaparte’ in het koor van degenen die de val van Napoleon bezongen. De Zweedse dichter Tegnér toonde zich daarentegen in zijn gedichten (Hjälten, 1813; Den vaknande Orne, 1815) en in een toneelstuk (De adelaar ontwaakt, 1815) een enthousiast bewonderaar van de keizer, die de moed had opgebracht om tegen de gemeenschappelijke vijand Rusland ten strijde te trekken.
Al snel na de definitieve ondergang van het Empire vervaagde het beeld van de tiran die heel Europa onder de voet heeft gelopen. Het maakte plaats voor een Napoleon als mythologische grootheid die strijd heeft geleverd met het noodlot. Reeds in 1814 legde Senancour in een open brief aan onder anderen Chateaubriand het accent op de man die het lot aan zichzelf trachtte te onderwerpen alvorens er zelf door te worden overwonnen.
Delavigne was de eerste die, in een van zijn ‘Messéniennes’, de catastrofe van Waterloo betreurde. Byron liet twee jaar na de vijandige ode zijn Childe Harold een pelgrimage naar Waterloo maken. De held kan zijn bewondering voor de gevallen keizer nauwelijks onderdrukken: Napoleon ging alle menselijke maat te boven, in het goede zowel als het slechte. Hoewel hij heer en meester over de wereld was, heeft hij zichzelf niet in de hand weten te houden. In The Age of Bronze uit 1823 vergeleek Byron hem met de aan een rots geketende Prometheus.
In 1819 dichtte Heine reeds ‘Die beiden Grenadiere’, dat echter pas in 1844 in Das Buck der Lieder werd gepubliceerd: het toont de ontroerende blinde trouw aan de Franse keizer van twee soldaten in de ‘Grande Armee’.
Op Napoleons dood volgde een stortvloed van gedichten die over het algemeen meer aandacht hebben voor de grote daden van de politieke reus dan voor de knevelarijen van de dictator. Napoleon is dood, zijn mythe begint een lang leven. Grillparzer bezong in zijn ode naar aanleiding van de dood van de keizer in 1821 de held die een duizelingwekkende energie wist te ontwikkelen. Alessandro Manzoni drukte in zijn beroemde ode ‘Il cinque maggio’ uit 1821 het gevoel uit dat met de dood van Napoleon een wezenlijk element van deze wereld verloren was gegaan: Napoleon was voor hem de ‘Massimo Fattor’, de grote regisseur en uitvoerder van de ondoorgrondelijke plannen van de Voorzienigheid. Zelfs Lamartine moest, ondanks zijn monarchistische overtuiging, in een gedicht (‘Bonaparte’) eer betuigen aan de man in wie een hele eeuw is gesymboliseerd. Ook Poesjkin legde zijn bewondering in een gedicht (1821) vast, evenals Chamisso en Lorquet.
De onvermijdelijke tendens naar verafgoding heeft ook een andere kant: het ongenoegen richtte zich tegen de kleine geesten die deze titaan gevangen hebben gezet op een eilandje in de grote oceaan. Auteurs als Biadelli, Isaac da Costa, Pellico, Wergeland, Zedlitz en Bilderdijk (die twee versies van een ode op Napoleon schreef) gaven in de periode na Napoleons dood lucht aan hun
| |
| |
verontwaardiging over zoveel miskenning en bekrompenheid. In Engeland bleef de stemming daarentegen opvallend negatief, op het haatdragende af, zoals onder andere valt af te leiden uit de biografie The Life of Napoleon Buonaparte van Walter Scott uit 1826. Scott kon weliswaar niet ontkennen dat de Fransman een strategisch genie was geweest,
Antoine-Jean Gros, Napoleon bezoekt het pesthuis te Jaffa, 1804, doek. Louvre, Parijs. Een van de vele propagandistische uitbeeldingen van Napoleon, hier door baron Gros, de ‘hofschilder’ van de keizer, die werd vereerd door jongere schilders uit die tijd, zoals Delacroix.
maar wenste voor de rest alleen de oude beschuldigingen van despotisme en antidemocratisch gedrag te herhalen.
Van kapitaal belang was de uitgave van Napoleons memoires, het op Sint-Helena geschreven Mémorial, dat in 1823 verscheen. Napoleon verdedigt zich hierin door zich voor te doen als zoon van de Franse Revolutie, liberaal en democraat. Het boek had tot gevolg dat de visie op Napoleon als despoot
| |
| |
naar de achtergrond werd gedrongen: het was de politiek-revolutionaire boodschap die veel indruk maakte op de jonge generatie Romantici, die immers in de letterkunde hun eigen revolutie hadden uit te vechten. De hoofdpersonen uit Confession van Vigny en Le rouge et le noir van Stendhal zagen in Bonaparte de romantische held bij uitstek, de soldaat afkomstig van een afgelegen eiland die op eigen kracht de miltair-politieke ladder had beklommen en tot een wereldheerser was uitgegroeid. Ook de maatschappij in La comédie humaine van Balzac is doortrokken van de legende van Napoleon: zelf wordt hij slechts eenmaal in persoon opgevoerd (in Une ténébreuse affaire, 1841), maar zijn geest is voortdurend aanwezig in de personages die terugverlangen naar de tijd van de Franse grandeur, die zo schril afsteekt tegen de materialistische burgermaatschappij die op de puinhopen van het Empire is gegroeid.
Hugo, die aanvankelijk nog vijandig tegenover de keizer had gestaan (‘Buonaparte’, 1822, en ‘Lui’ in Les Orientales, 1829), gebruikte hem enige jaren later als het lichtend voorbeeld tegenover de hypocriete tirannie van de Juli-monarchie. Hugo's enthousiasme was niet gering toen het stoffelijk overschot van de keizer in 1840 naar de Dôme des Invalides in Parijs werd overgebracht. Zeer bekend is ook het gedicht ‘L'expiation’ in Les Châtiments (1853), waarin het mikpunt van Hugo's politieke spot, Napoleon iii, door hem bijgenaamd ‘le Petit’, de zwaarste straf blijkt te zijn die het Franse volk na de zegeningen van Napoleon ‘le Grand’ krijgt opgelegd.
Onder invloed van de populaire literatuur en met name de chansons van Béranger, waarin een verlangend terugblikken naar de tijd van heldendaden hoogtij viert, ontstaat het beeld van de volkskeizer, de door de gewone man op handen gedragen ‘petit caporal’ met zijn karakteristieke steek en de in de tuniek gestoken hand. In dit kader passen een vertelling van Hauff 1828, balladen van Heine 1827, Zedlitz en Gaudy 1835, de poëzie van Barthélemy en Méry (‘Napoléon en Egypte’, 1828) en Quinet 1836, het epos van Ballerini (Storia di Napoleone, 1841) en een cyclus van Nerval (Napoléon ou la France guerrière, 1826). In Napoleon oder die Hundert Tage uit 1831 van Grabbe klinken de echo's door van de opstanden die het jaar daarvoor in Duitsland waren ontstaan: de aanstichters hadden zich over de landsgrenzen heen beroepen op de grote Bonaparte. Grabbes toneelstuk werd in 1936 door Keiser tot roman omgewerkt.
Ook in de tweede helft van de 19e eeuw bleef er sprake van een bonte verscheidenheid van invalshoeken ten aanzien van de Napoleon-stof. Veel navolging kreeg de dramatisering van Dumas père (Napoléon Bonaparte, 1831), met name in Duitsland waar een menigte (voornamelijk tweederangs) toneelschrijvers de Franse keizer op de bühne tot leven trachtten te wekken, zonder tot de kern van zijn persoonlijke of publieke leven door te dringen. De inmiddels tot cliché geworden tegenstelling in de verbeeldingen van Napoleon - de goddelijke keizer tegenover de wrede tiran - ontbrak uiteraard niet. Ook in een andere vorm kon deze tegenstelling worden aangetroffen: er werd onderscheid gemaakt tussen de jonge idealist, naar het voorbeeld van Stendhals Vie de Napoléon (dat pas in 1876 verscheen), en de latere keizer met hoogmoedswaan.
Zowel in katholieke kringen (Schaepman schreef in 1873 een groot gedicht ‘Napoleon’, dat uiterst ultramontaans is te noemen; verder Barbi-Cinti 1890 en Bonsignore-Cutroni 1901) als in het protestantse milieu (bijvoorbeeld Buchanan 1871) viel het oordeel over Napoleon uiteindelijk negatief uit, ook al bleef men oog houden voor zijn politieke en militaire capaciteiten. Voor Leo Tolstoj, een voorvechter van geweldloosheid, die zich al in 1857 had geërgerd aan de ereplaats die voor de tiran in de Dôme des Invalides was ingeruimd, was diens grootheid maar schijn. In Vojna i mir (Oorlog en vrede) uit 1869 schetste hij een weinig flatteus portret van de
| |
| |
keizer, in wie hij slechts een werktuig in handen van het noodlot zag.
Ongetwijfeld geïnspireerd door Nietzsches bewondering voor Napoleon, schreef Bleibtreu in 1896 een treurspel met de Nietzscheaanse titel Der Übermensch, waarin de scheiding van Joséphine werd gezien als het keerpunt in Napoleons carrière. Die visie keerde later terug in het drama Bonaparte uit 1927 van Unruh.
Op het toneel van rond de eeuwwisseling werd Napoleon nu eens opgevoerd als sentimentele dweper (Voss, Wehe dem Besiegten, 1888), dan weer als een tragisch mens (Emil Ludwig, 1906) of een eenzame ziel (C. Hauptmann, Bürger Bonaparte en Kaiser Napoleon, beide drama's 1911). Het driedelige episch drama The Dynasts. A Drama of the Napoleonic Wars uit 1903-08 van Hardy begint met de Slag bij Trafalgar en eindigt met de Slag bij Waterloo; de Napoleon die hier wordt getoond gaat niet alleen aan zijn eigen zwakheden te gronde, maar ook aan bepalende factoren als achtergrond en milieu, een determinisme dat karakteristiek is voor Hardy. In 1914 bewerkte Granville Barker het ambitieuze ‘leesdrama’ voor het toneel. Ook Shaw prikt in The Man of Destiny uit 1898 de mythe door en toont ons een Napoleon die een speelbal is in handen van een vrouw.
In dezelfde periode werd Napoleon in Frankrijk gebruikt ter ondersteuning van een opkomend nationalisme en revanchisme. In dit kader passen de komedie Madame Sans-Gêne uit 1893 van Sardou en Emile Moreau, waarin weer een sympathieke volkskeizer wordt opgevoerd, die tevens de reïncarnatie van de Franse kracht is, en het historisch drama L'aiglon uit 1900 van Rostand. Het laatstgenoemde drama gaat over de zoon van Napoleon (de benaming ‘aiglon’ is van Hugo), die grootheidswaan en lethargie in zich verenigt. Rostand deed met dit drama een poging Shakespeare's Hamlet te evenaren, maar sentimentaliteit en oppervlakkigheid zijn te promiment aanwezig om een vergelijking met deze tragedie te kunnen doorstaan. De geest van Napoleon is voorts alom aanwezig in Les déracinés uit 1897 van Barrès, de roman van een generatie die eerherstel voor Frankrijk in de wereld nastreefde en Napoleon als ‘professeur d'énergie’ tot groot voorbeeld had.
Een mystieke dimensie komt naar voren in het essay L'âme de Napoléon uit 1912 van Bloy. In de duizelingwekkende dialectiek van Bloy is Napoleon zowel een armzalig en onbegrijpelijk menselijk schepsel, als de belichaming van de derde persoon van de Drie-eenheid en daarmee de voorloper van Gods Rijk, ‘la face de Dieu dans les ténèbres’.
De Italiaanse dichter Pascoli stelde in zijn cyclus Napoleone uit 1913 de eenzame generaal op Sint-Helena tegenover de reus Atlas en de geweldenaar Prometheus. Het Italiaanse fascisme meende voldoende overeenkomst te mogen zien met het Franse Keizerrijk om de lijn naar Italië door te trekken, hetgeen in 1932 tot uitdrukking kwam in een toneelstuk van Mussolini en Forzano, Campo di Maggio.
In Nederland schreef Slauerhoff een reeks gedichten over Sint-Helena, waarin de carrière van Napoleon wordt overzien (Sint-Helena verscheen als onderdeel van de postume bundel Al dwalend, die in 1941 voor het eerst in het verzameld werk was opgenomen). Kouwenaar voerde in het titelgedicht uit de bundel Sint Helena komt later uit 1964 Napoleon op als onmens bij uitstek.
In het Franse boulevardtoneel was Napoleon een geliefd onderwerp (Bouhélier 1933 en Raynal 1934). In La foire d'empoigne uit 1960, dat tijdens de Honderd Dagen na de terugkeer van Elba speelt, behandelde Anouilh de Franse bijltjesdagen van 1944. De naam Napoleon is spreekwoordelijk geworden voor machtswellustelingen en andere gefrustreerde zielen, meestal gehandicapt door een geringe afkomst of lichaamslengte. In de roman The Napoleon of Notting Hill uit 1904 van Chesterton neemt de ernstige, maar naïeve Adam Wayne het plan Londen te verdelen in zelfstandige deelgemeenten zo serieus dat hij een heuse veldslag ontketent om een van
| |
| |
de kleinste straatjes in zijn territorium te kunnen behouden. In 1918 verscheen de verhalenbundel Chronik von des zwanzigsten Jahrhunderts Beginn van Sternheim; het verhaal ‘Napoleon’ daaruit handelt weliswaar niet over de historische Napoleon, maar de ironische parallellen in de opkomst en ondergang van deze te Waterloo geboren Napoleon (die de status van alom bewonderde meesterkok verliest en als hulpkelner in obscuriteit eindigt) zijn overduidelijk.
Biografen zijn altijd zeer verdeeld geweest over het onderwerp van hun beschouwing. Faure verwekte in 1921 een schandaal door Napoleon met Christus te vergelijken. In Rusland verschenen de apologieën van Vallentin 1923 en Merezkovski 1928. In Duitsland veroordeelde Hegemann de keizer in zijn Napoleon oder der Kniefall vor dem Heros uit 1927. Bainville, Léon Daudet en Maurras vertegenwoordigden de afkeer van de monarchistische Action Française jegens de Napoleon-mythe. In 1937 bepaalde de Russische historicus Tarle de positie van het marxisme ten aanzien van Napoleon. In Nederland toonde Presser slechts een minimum aan eerbied en ontzag voor het onderwerp van zijn biografie (Napoleon, historie en legende, 1946); in hetzelfde jaar verscheen de historische studie Napoleon: voor en tegen in de Franse geschiedschrijving van Geyl. In de roman De hôtelier doet niet meer mee uit 1967 van Vestdijk raakt een Duitser in Grenoble betrokken bij een complot van Bonapartisten die Napoleon van Sint-Helena weg willen halen en in ere herstellen.
Beethoven wilde zijn Derde Symfonie uit 1804 opdragen aan de eerste consul Bonaparte, die voor hem het ideaal van vrijheid en democratie vertegenwoordigde. Zijn teleurstelling was hevig toen hij vernam dat deze consul zich tot keizer had laten uitroepen (‘Is die dan ook al niet anders dan een gewoon mens?’): hij verscheurde het oorspronkelijke titelblad met opdracht en doopte de compositie om tot Sinfonia eroica. De choreograaf Lifar zou de muziek van deze symfonie in 1946 gebruiken voor een ballet. Later betuigde Beethoven met De slag bij Vittoria (1813: Napoleons troepen werden in Spanje verslagen) en Wellingtons Sieg uit 1814 opnieuw zijn steun aan de geallieerden. Op deze plaats moet worden gewezen op de Napoleon Symphony van de schrijver en componist Burgess. Deze roman is in opbouw en uitwerking sterk op de klassieke symfonie geënt, met name op Beethovens Derde Symfonie. De vier delen (‘Egypt’, ‘Moscow’, ‘Waterloo’ en ‘St. Helena’) beschrijven, met gebruikmaking van uiteenlopende stijlmiddelen, het leven van een tot menselijke proporties teruggebrachte Napoleon: wat de keizer doet, doet hij ter compensatie van zijn geringe lengte, en de rest van het boek behoort toe aan de verbale (en muzikale) virtuositeit van de schrijver, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de dichtregels in het tweede deel, die met hun langzame marsritme de ‘marcia funebre’ uit de Eroica imiteren.
Het Empire heeft een brede stroom (populaire) chansons tot gevolg gehad: Debraux en vooral Béranger vonden een gewillig oor bij een groot publiek voor hun nostalgische liederen over de tijd dat de hele wereld nog sidderde voor het machtige Frankrijk. LeSueur eerde de keizer in 1808 met de opera Le triomphe de Trajan. Het gedicht ‘Die beiden Grenadiere’ van Heine werd zowel door Schumann als door Wagner op muziek gezet. Berlioz gebruikte in 1835 teksten van Béranger voor Le cinq mai ou la mort de Napoléon.
In 1843 publiceerde Ortlepp een bloemlezing van Duitse gedichten en liederen die aan Napoleon waren gewijd (Napoleonlieder). Tsjaikovski's Ouverture 1812, geschreven voor de inwijding van de Verlosserskerk te Moskou in 1881, is een reminiscentie aan Napoleons veldtocht tegen de Russen, toen de door een vurig patriottisme bezielde Russen standhielden tegenover de Franse indringer.
Adolf Müller componeerde in 1869 een ‘Schauspiel’ Napoleon op teksten van Dumas père en Grabbe. De klucht Napoleon van Rab is van 1875. Vitalini is de componist van de
| |
| |
Jean-Dominique Ingres, Napoleon als consul, 1804, doek. Museum van Schone Kunsten, Luik.
operette Napoleone I in sentinelle uit 1887. Twee pantomimes zijn er van respectievelijk Speulé ( Bonaparte au siège de Toulon, 1895) en Bonnamy ( Bonaparte en Egypte, 1894). In 1912 interesseerde Heinrich Reinhardt zich voor Napoleon und die Frauen en componeerde Lacaze het drama Napoleon.
Kipling schreef in 1910 een St. Helena Lullaby over het leven van de keizer. Naar de hierboven genoemde komedie van Sardou en Moreau werd in 1915 een opera gecomponeerd door Umberto Giordano, op een libretto van Renato Simoni. In 1937 ging in Monaco L'aiglon in première: Honegger en Ibert hadden op basis van het drama van Rostand een muziekdrama in vijf bedrijven gecomponeerd. In 1942 ging de opera Napoleon van Borck in première: het libretto van de componist zelf was gebaseerd op Grabbes toneelstuk uit 1831. Schönberg zette in zijn Ode to Napoleon uit 1943 het gedicht van Byron op (seriële) muziek: voor Napoleon dient men Hitler te lezen en Wellington staat voor Roosevelt. Prokofjev componeerde in 1955 de opera Oorlog en vrede naar Tolstoj.
Van de uitermate uitgebreide iconografie rond Napoleon Bonaparte kunnen slechts enkele van de belangrijkste werken worden genoemd. Zelden heeft een verliezend veldheer zoveel eerbetuigingen in de vorm van standbeelden gekregen en ook zijn graf in de Dôme des Invalides te Parijs mag een waar monument worden genoemd. Op de Place Vendôme staat hij als Caesar op de door hem zelf opgerichte Austerlitz-zuil. Canova maakte een Napoleon als imperator (Londen), waarvan kopieën staan in Milaan en Napels. Tevens vervaardigde hij borstbeelden (Possagno en Florence). In Ajaccio, Napoleons geboorteplaats, en in Brienne, waar hij zijn eerste militaire opleiding ontving, staan eveneens standbeelden. Andere (borst)beelden bevinden zich in Angers, Dijon, Lille, Marseille, Parijs (Barye, Napoleon te paard, 1856), Versailles en in het buitenland: Kassel, Leipzig, München, Oxford, Como, Venetië en Faenza.
Het Musée de l'Armée (Parijs) bezit een
| |
| |
serie beeldhouwwerken van Napoleon, waaronder een ruiterstandbeeld. Viollet-le-Duc maakte voor Ajaccio een monument met de keizer en zijn broers. Rude beeldhouwde in 1845 een tot onsterfelijkheid ontwakende Napoleon (Louvre, Parijs). De National Gallery in Washington bezit een standbeeld van Thompson.
Greuze heeft portretten geschilderd van Napoleon als artillerieluitenant en als consul. Zeer bekend zijn de doeken van Gros die hem afbeeldde in De brug bij Arcole uit 1798, in de Syrische veldtocht (De pestlijders van Jaffa, 1804), in Egypte (twee doeken) en na de slag bij Eylau (1807). Jacques-Louis David toonde in 1801 Bonaparte op de Sint-Bernard, maar zijn meesterstuk is het door Napoleon bestelde schilderij van gigantische afmetingen, waarop Napoleon zijn vrouw Joséphine tot keizerin kroont, terwijl paus Pius vii slechts een bijrol vervult (Le Sacre, 1804). Ingres beeldde Napoleon in 1803 af als consul en in 1806 als keizer, en schilderde in 1853 De apotheose van Napoleon (in 1870 verloren gegaan).
Scènes uit de Napoleontische oorlogen zijn vastgelegd door Géricault (Le cuirassier blessé) en Goya (El dos de mayo), en voorts in litho's van Charlet, op schilderijen van Vernet en tekeningen van Raffet en Caran d'Ache. Toulouse-Lautrec maakte in 1895 een affiche met Napoleon te paard. Eugène en Jean-Baptiste Isabey schilderden vele episoden uit het leven van Napoleon. Van Bree legde zijn intocht in Amsterdam vast; van Wiertz (Brussel) bestaat een Napoleon in de onderwereld. Opmerkelijk is de uitbeelding van de Engelse schilder Allan van de Slag bij Waterloo vanaf de Franse zijde! Op het schilderij van J.P. Ward, A Conference in the Shades (1837, verloren gegaan), zet Napoleon zijn politieke motieven uiteen, terwijl Walter Scott en Byron toehoren. Ary Scheffer vervaardigde in de periode 1823-26 diverse portretten en uitbeeldingen van veldslagen.
In de omvangrijke filmografie neemt het werk van Gance een belangrijke plaats in. Reeds in 1927 maakte hij een epische verfilming met de techniek van de ‘triple écran’, waarbij op drie schermen drie verschillende films worden geprojecteerd. De hoofdrol werd vertolkt door Dieudonné. In 1935 maakte hij nog een napoléon bonaparte, in 1960 gevolgd door austerlitz. Zijn bonaparte et la révolution uit 1971 is een bewerking van zijn eerste napoléon. Van de komedie van Sardou en Moreau zijn maar liefst acht verfilmingen bekend, de laatste uit 1961 in de regie van Christian-Jaque. Guitry wijdde in 1954 een film aan de keizer. Charles Boyer gaf hem gestalte in zijn buitenechtelijke verhouding met de Poolse marie walewska (vs, 1937) van Clarence Brown; met Rod Steiger beleefde hij zijn waterloo in de Brits-Russische verfilming uit 1971 van Bondartsjoek. Marlon Brando was Napoleon in de film désirée van Koster uit 1954.
Andere verfilmingen zijn van Gontsjarov en de Deen Larsen (beide uit 1910), Pick 1929, de Brit Merzbach 1935, de Argentijn Amadori Luis 1941 en de Italianen M. Simoni 1943 en Borghesio 1951. Vidor maakte in 1956 een war and peace met Herbert Lom als Napoleon.
Schömann 1930; Lehmann 1931; Kreihanzl 1953; Descotes 1967; Savant 1987
|
|