Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 750]
| |
Op de wijze: Bedrukt herteken, &c.1. O Christen Menschen bedenk dat ende,
Bedenk die ure, die niemand quijt.
De Zoon des menschen komt zeer behende:
Dus weez voorzichtig, wie dat gy zijt.
2. Gelijk een bloeme schoon van aanschouwen,
Staat huiden lief'lijk in t' groene gras,
De welke morgen word af-gehouwen
Zoo komt die stonde des Menschen ras.
3. Die Mensche huiden stout en verheeven,
Gezond van herten, en wel-gesteld,
Krank is hy morgen, oft uit den leeven,
Des Menschen daagen zijn all' geteld.
4. De avond-stonde heeft geenen morgen,
Die dag des Heere is on-bekend,
De laatste stonde is ons verborgen,
Dus weez den Heere al-tijd ontrent.
5. De dag des Heere zal haastig koomen,
Iaa onverhoeds als een dief ter nacht,
Die dan sijn stonde heeft waar-genoomen,
Och! hoe voor-zichtig heeft hy gewacht.
6. Gelijk een val-strik, al-zoo wy leezen,
En als de blixem, die haast verdwijnd,
Zal die toe-komste des Heere weezen,
Als 't voor de Menschen noch niet en schijnt.
7. Hier-om wild bidden, hier-om wild waaken,
En op-geschort met uw lenden stan,
| |
[pagina 751]
| |
Wanneer die Bruid'gom begint te naaken,
Dat gy Hem meugt te gemoete gaan.
8. Want Hy wil haastig die deure sluiten,
Dat gy daar teegen dan zijt bereid.
Want die daar slaapen die blijven buiten,
Des Bruid'goms vriendschap word haar ontzeid.
9. Die Zoon des Menschen staat voor de deure,
Wil Hem aan-spreeken en hoor zijn stem,
Hy klopt zoo ernstig en hart daar veure,
Doe hem toch open en laat in Hem.
10. Hy bied u vriendschap, Hy bied u trouwe,
Hy bied u by-stand in uw verdriet,
Zie dat uw liefde niet en verkouwe,
Verzuim den tijd der genaade niet.
11. Naa deezen leeven is geen genaade,
Gelijk Iohannes beschreeven heeft,
Hier-om weez vuurig vroeg ende spaade,
En zoek den Heere, dewijl gy leefd.
12. Dewijl de Heere noch is te vinden,
Laat ons Hem zoeken met ernst en vlijt,
Laat ons Hem vreezen als de beminde,
En wel besteeden den korten tijd.
13. Dus laat nu hoog-moed des herten zinken,
O Menschen kind'ren arm ende rijk!
Denk dat wy moeten in d'r aarden stinken,
Een spijz der wormen zijn al gelijk
14. Ons mag geen schoonheid noch sterkheid baaten,
Geen goud noch zilver, geen huis noch hof,
Wy moeten 't al op der aarden laaten,
En moeten worden tot aard en stof.
15. En zoo de Mensche hier word gevonden,
Word hy geoordeelt van God den Heer,
| |
[pagina 752]
| |
Dus weez nu wakker tot allen stonden,
Vertoorn den Heer uw God niet meer.
16. O Princen Broeders heb God voor oogen,
En laat de Weereld de Weereld zijn,
Op datter niemand en word bedroogen,
Met schoone woorden of valschen schijn.
|
|