Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijVoiz: Mijn harp bekleet met rouwe.1. WItte swaan, die van te vooren
Geeft zoo booven klank:
En omtrent uw dood laat hooren
Een zeer zoeten zank:
Zal mijn ziel snee-wit gewaszen
In het bad zoo dier,
Zang en dank ook niet wel paszen
Eer sy scheid van hier?
2. Zie, het kooyken zal haast breeken,
| |
[pagina 747]
| |
Dat u hier besluit,
Haast zult gy den halz op-steeken
En vry-vliegen-uit,
Als een duif haar vlerken roeret,
Om den lucht te slaan,
Zult gy werden op-gevoeret,
Daar gy komt vandaan.
3. Wakker op dan! Voor uw ende
Zing noch eens een lied,
Nu gy 't lest van uw ellende
Dicht voor oogen ziet,
Schippers, als zy d' haaven naaken
Of een goede ree,
Pleegen vreugden-zang te maaken,
Dat het klinkt in zee.
4. Raak mijn lippen met een koole,
Heer! van uw altaar;
Spand gy selfs op mijn fioole
d' Helder yvers-snaar:
Steek gy met uw eigen aaszem
Mijn dank-offer aan,
Dat mijn rook en zoeten waaszem
Mag naa booven gaan.
5. God ick heb veel duizend reeden
U te zingen lof;
Meer zijn uw barmhertigheeden
Als 't on-telbaar stof.
Uwen Heemel druipt van zeegen,
Meer in over-vloed
Als een geilen rijpen reegen,
In den zoomer doet.
6. 'k Zal maar zingen van de leste,
Die gy my ne schenkt,
Die de kroon is van de reste,
| |
[pagina 748]
| |
Als men t' wel bedenkt;
Dat gy my laat gaan in vreede
In die hoop ontbind,
Dat ik erven zal die steede,
Daar men U ook vind.
7. Wat zoud my den Heemel helpen
Zoud Gy daar niet zijn?
Niet en kan mijn droefheid stelpen
Als uw zoet aanschijn.
'k Hoop uw aanschijn haast t' aanschouwen,
Als men daar aan ziet,
Daar-om al des doods benouwen
Vrees of acht ik niet.
8. Koom dood-viand, koom vry heeden,
Proef aan my uw magt
't Zal uw onder voeten treeden
In mijns Heeren kracht.
'k Weet dat u dien fellen prikkel
Is uit d' hand gedraid.
't Booze scherp van uwen zikkel
Is lang uit-gemaid.
9. Wel is waar, gy zijt de laatste,
Die my bied den strijd;
Maar ik weet, dat gy de quaadste
Nergens naa en zijt.
d' Helze leeuw heeft dikwils moedig
My wel hard gedrukt.
Maar (God lof) zijn stormen bloedig
Zijn hem niet gelukt.
10. 'k Heb de Weereld moeten wachten,
Die in 't booze leid;
Die zom-tijds dreigd met haar krachten
En zomtijds weer vleid:
Maar door haar geweld of laagen
Ben ik niet geveld;
| |
[pagina 749]
| |
Dank zy God die voor die slaagen,
Als mijn schild, Hem steld.
11. 't Booze vlees komt my noch naader,
Dat ik met my draag,
Dien huis-viand, dien verrader
Plaagd my alle daag;
'k Val dan onder, dan we'er booven,
't Haal nu schand dan eer,
God, die eeuwig is te looven,
Helpt en sterkt my zeer.
12. Deezen heb ik onder d' oogen
In Gods naam gegaan
'k Ben ook in dien naam bewoogen
Teegen u de staan,
Zonder schrik, of zonder vreeze,
Als een oorlogs-man:
Want gy hebt noch pijl noch peeze,
Die my schaaden kan.
13. 'k Zie den prijs voor my bevochten,
'k Zie den groen laurier,
Door den ving'ren Gods gevlochten,
Die mijn hoofd vercier.
God, die my heft leeren strijden,
En uw magt getoond
In mijn swakheid t' allen tijden,
Gy zijt waard gekroond.
14. Kroond Gy my, Gy kroond u werken,
Die Gy doet in my;
Gy zult my in 't lest versterken
Trouw'lijk blijven by;
Zult my door den dood doen dringen
In uw hoog paleis
Daar ik steeds uw lof zal zingen
Voor behouden reis. Amen.
B.B. |
|