Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijToon: Lof-Zang van Maria.1. IK ben de aarde moe,
Den Heemel lacht my toe,
Nu ik leg op mijn sterven;
Want Goodes Heemel-rijk
Is eeuwig eeuwiglijk
Mijn lot, mijn deel, mijn erven.
2. Ik heb nu met geduld
Mijns leevens loop vervuld,
Nu, nu zal ik ontfangen
Des leevens-rijke kroon,
Van Iesus Goodes Zoon,
Daar ik zeer naa verlange.
| |
[pagina 744]
| |
3. Ach! hoe gloeid my mijn borst,
Van God'lijk-vuur, my dorst
Naa mijne God en Kooning:
Wanneer of ik zal zijn
Daar ik zijn zoet aanschijn
Zal zien in zijne wooning.
4. 't Wit glinst'rend Bruilofs kleed
Leid my daar al gereed,
Om in s' Lams-avond-maalen
Te nutten Heemel-spijs,
Op Goddelijke wijs,
In zijn gewijde zaalen.
5. Daar 't gantze Engeldom
Zich leg'ren zal al om
Met Goddelijke klanken,
Zoo dat Gods heilig-huis
Vervuld werd van 't gedruis
Voor 't looven ende danken.
6. Het is of ik schier hoor
Al klinken in mijn oor
Het choor gezang der Eng'len,
Die om Gods gouden throon,
En die van zijnen Zoon
Al zinggend' heenen heng'len.
7. Daar 't al de vroome li'en
Verheer'lijkt dan zal zien,
En eeuwelijk genieten
Haar vriendelijk aanschijn,
En by de Eng'len zijn,
Daar 's leevens stroom zal vlieten.
8. Daar w' onder het beleid
Van Iesus heen-geleid
In 't wit dan zullen treeden,
En drinken uit Gods bron,
| |
[pagina 745]
| |
En blinken als de zon,
In aller eeuwigheeden.
9. Al-waar zal zijn present,
Die aan-vang heeft noch end,
Gods heilig lief'lijk weezen.
Och! dit is my beloofd,
En elk die recht geloofd
Wie zou dan God niet vreezen,
10. En Iesus zijnen Zoon?
Niet gaarne spot en hoon,
Om wel-doens wille, lijden?
Daar God hier, op de deugd,
Onz hert geeft zulken vreugd,
En eeuw'lijk wil verblijden?
11. O! Iesus mijn vriend!
U heb ik hier gediend
En vuurig aan-gehangen.
Mijn Heemel-Bruidegom,
Kom nu, o Iesus kom!
En wild mijn geest ontfangen.
12. Gy zijt zoo vol goedheid,
Dat G' ons hebt in gewijs
Gods rijk vol zaaligheeden,
Iaa met uw eigen vloed,
En hebt my met uw voet
De door'nen plat getreeden.
13. Mijn vlees voeld wel ellend,
Maar my is ook bekend,
Dat u meer quaad quam deeren.
Daar gy aan 't kruis naakt hingt
En gal tot drank ontfingt
Rust ik op zachte veeren.
14. Doch 'k leg en ziele-toog,
Mijn geest die wil om hoog,
| |
[pagina 746]
| |
Naa u strekt haar verlangen,
Ach! Iesus goede Heer,
Vol Majestait, vol eer,
Wild nu mijn geest ont-fangen.
15. Ick leg en haal en hijg,
En schier geen adem krijg,
Laat my uw gunst verwerven.
Die re'en van kom ach Heer!
Wil my als meer en meer
In mijnen mond besterven.
16. Zoo 't u beliefd treed aan,
Ach wilt mijn geest ontfa'en,
Ach wildze toch ontbinden
Van dit ellendig vleis,
Dat zy mag gaan op reis
Om u mijn Heer te vinden!
J.H. |
|