Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 706]
| |
Voiz: Wie zich ter hooger schoole geeft.1. 't GEloof gegrond in zulken re'en,
Die 't hert verwinnen, en met een
't Verstand, als 't wijzlijk reedenzift,
En waarheid van on-waarheid schift,
Vernoegen konnen, heeft een kracht,
Die verder reikt dan onz gedacht:
Is t' maar zoo groot als moster-zaad,
Geen ding 't in kracht te booven gaat.
2. 't Verwint de driften van het vleis,
Of stuurd haar werk naa reedens-eis,
Wanneer Gods woord aan 't hert betuigd
De billikheid van dat men buigt,
Of zelfs geheelijk 't onder-brengt
Een drift, die Goode niet gehengd;:
Op dat noit drift een werking heeft,
Die God of 't goede weeder-streefd.
3. Want of 't verstand al machtig waar
Des vleesches drift te neigen, daar
Haar werk geen scha'e maar voor-deel doet,
Alleen om ruste van 't gemoed,
Zoo heeft geloof, dewijl het oog
Noch staard op vrucht by God om hoog,
| |
[pagina 707]
| |
Een meerder kracht, waar door het mend
De driften tot hun rechte end.
4. De rijkdom, staat, en Weerelds pracht,
Word ook door dit geloof veracht;
De heerlijkheid van 't aardze schoon,
Al is 't in schijn maar heils-vertoon,
Word echter yv'rig aan-gebe'en:
Maar onz geloof, wijl 't waardighe'en,
Die eeuwig zijn, ten doel-wit heeft,
Ons krachten tot verzaaking geeft.
5. Want die gelooft vertroud op God;
Is ook vernoegd met klein genot
Van 't aardze goed; en 't hert vol rust
Heeft plaats noch tijd voor rijkdoms lust:
En wijl 't geloof in hem noch teeld
Een nette schets, die klaar verbeeld,
De staat en pracht van 't Heemel-rijk,
Zoo word hem d' aardz' als drek en slijk.
6. 't Geloofs vermoogen is zoo groot,
Dat het de Mensch geheel ont-bloot
Van alle drift tot ydelheid:
En teevens 't hert bewerkt, bereid,
En naa Gods wetten zoo vervormd,
Dat zoo 't van rampen word bestormd,
Die al verdraagt, jaa van haar stee
Zelfs lijdens-bergen werpt in zee.
7. Aldus een God-geloovig hart
Ootmoediglijk en trots en tart
De Weereld, duivel, dood en hel:
Door blijd'lijk draagen van 't gequel
Belacht het al haar groote macht:
Zulks onz geloove dan verkracht,
En gants verwonnen needer-veld,
't Geen zich Gods vreeze teegen-steld.
| |
[pagina 708]
| |
8. Dus streed wel eer een groote wolk
Van heilig en geloovig volk,
Voor 't heilig oof van haaren God,
Met al 't geweld van 't booze rot:
Het heeft zom-tijds, door Goodes hand,
Zelfs konink-rijken over-mand;
En zom-tijds we'er, door sterk geduld,
Het werk van Goodes hand vervuld.
9. Het was door sterk geloof gehert,
Toe 't leeuwen-muilen op-gesperd,
Verwoed en brullend heeft gestopt;
Zulks dat-ze zittend' als verkropt
En af-gemaakt aan alle le'en
Geen leed den God vertrouwer de'en;
Maar als met eer-bied aan-gedaan
Zacht-moedig bleeven stille staan.
10. Wanneer z' als in een helze brand
Van glimmend vuur, dat hand op hand
Vermeerderd wierd, geworpen zijn,
Zoo heeft het vuur noch leed noch pijn
Haar toe-gebracht; waar door al 't hof
Des grootsten koonings viel op 't stof
Der aarden ne'er, en eerde zaam
En God en d' eerders van zijn naam.
11. Ontstond vervolgins naar geluit
Zoo vlooden zy de steeden uit,
Door boszen en woestijnen heen,
Dan op de bergen, van bene'en
Door daalen, als 't gejaagde hin,
De hoolen en spelonken in:
En ook vermomd, door geiten vel, Ont-quam 't der boozen boos gequel.
12. Doch and'ren hebben on-verzaagd
Geleeden, dat z' of door-gezaagd,
| |
[pagina 709]
| |
Of door de steenen zijn gedood,
Of zijn gebracht in zulken nood,
Waar in zy hebben al bezocht,
Wat 's Weerelds macht op haar vermogt:
Hoe meer de moed-wil op haar viel, Hoe meer 't geloov' aan God zich hiel.
13. 't Geloof dus 't al te booven komt,
En maakt de Weereld als verstomd,
Door al de wond'ren, die zy ziet;
Want wonder is 't, dat zulk een vlied,
Die alle macht des Weerelds heeft,
Voor iemand die maar lijdzaam leefd;
En dat Gods over-groote kracht
Door 't swak geloove word vol-bracht.
14. O God ontsteek, in onz gemoed,
Een ernstig vuur, om op dien voet
Te volgen 't heilig helden-spoor;
Op dat w' ook strijden naa behoor,
En toonen, dat 't geloove werkt,
En ons in 't volgen zoo versterkt,
Dat alles wijkt voor sterker hand
Tot winst van 't Heemel-vaader-land.
J.B. |
|