Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: Niemand en weet wat hem genaakt. Of: Psalm xcj. Of:
| |
[pagina 644]
| |
Ik bid u gaa niet ziende blind
Verkeerde quaade weegen.
2. Noch hier u ook niet en betroud
Op kracht noch jonge jaaren,
Denk eens hoe weinig worden oud,
Maar jong en snel heen vaaren;
Zie hoe de Heer met groot geduld
U roept met groot verlangen,
At gy Hem een-maal dienen zult.
Ei spoei wat meer uw gangen.
3. En zeg toch niet het is te vroo,
Ik ben te jong van zinnen,
't Verstand te klein, natuur te bloo,
Ik kan 't noch niet beginnen,
Of ook de Weereld is te zoet,
Ik lust haar niet te laaten:
Maar jeugd wanneer by van hier moet
Wat meind gy zal 't u baaten?
4. Dat gy op klein verstand op jeugd
U nu gaat excuseeren,
Als God ont-zeid u 's Heemels vreugd,
Hoe zal het u dan deeren,
Dat gy uw tijd van jaar tot jaar
Hier dus hebt gaan uit-stellen?
Och denk hoe droevig ende naar
Zal 't weezen in der helle.
5. Wanneer Gods tooren over-groot
Gelijk een vier zal branden,
De droefheid, angst en groote nood,
Hy wringen in de handen,
Dat daar den zondaar is bereid,
Is schier on om te denken,
In aller eeuwen eeuwigheid
In d' afgrond te verzinken.
| |
[pagina 645]
| |
6. Dus jeuchd, wanneer God roept, staa ree,
En dien hem toch ter deegen,
Of gy zult dan in 't eeuwig wee
Op 't hoogste zijn verleegen.
Daar-om zoo haat dit ydel-spel,
Als liegen, boertig spreeken,
Want immers, zoo verstaat gy wel,
Dat dit zijn qua'e gebreeken.
7. De Heere heeft ook groot verdriet
Aan het hoovaardig weezen,
Hier in toch neerstig voor u ziet,
Wilt God in ootmoed vreezen;
En uwe ziel toch niet besmet,
Met 't lichaam te vercieren,
Met kleeders moy, perfect en net,
Naa 's Weerelds qua'e manieren
8. Uw werken moeten beeter zijn,
Wild gy met haar niet raaken
In die benaude angst en pijn:
Een doen zal een loon maaken.
Al word gy hier des Weerelds spot,
En ofze u al haaten,
Weest maar getroost, want uwen God
En zal u niet verlaaten.
9. Schik maar dat gy Hem hebt te vriend
Laat vry de Weereld raazen.
De Weereld met al die haar diend
Zijn zotten ende dwaazen.
Nu jeuchd ik kan het u niet al
(Zoo 't in mijn hert leid) schrijven,
Mijn goeden gunst, die hoop is zal
Ten einde by u blijven.
C.D. |
|