Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijZang: Mijnen Geest voel ik my dringen.1. LAat uw vreugden-zangen hooren,
Volken weez verheugd;
Want uw heiland is gebooren,
Zing en juich van vreugd;
Al zijt gy door de zonden
Van God ver af-gekeerd:
Uw middel is gevonden,
In dien gy 't maar begeerd.
2. 't Zijn om geen geringe zaaken,
Dat hy zich verklaard;
| |
[pagina 579]
| |
Maar om yder los te maaken,
Die hem voeld beswaard.
Hoe zeer door quaade weegen,
De ziele is gewond,
Hy heeft 'er hulpe teegen,
Waar doorze werd gezond.
3. Och! hoe noodig, om de waarheid,
Die verdonkerd was,
We'er 't her-stellen in zijn klaarheid,
Quam Hy wel te pas.
De deugd was schier gestorven,
De boosheid ging in zwang,
De Weereld zoo bedorven
Scheen aan den onder-gang
4. Drie-maal vaardigd God zijn booden
Om zijn Wijn-gaard-loon:
Maar ten laatsten laat hy nooden
Door zijn lieve Zoon.
De boosheid heeft Gods knechten
Met smaad en leet betaald:
Des werd hun wel ten rechten
Den Wijn-berg af-gehaald.
5. Drie-maal wierd onnut bevonden
't Heeren vyge-boom:
Waar op zijn' propheten monden
Hoe vol kracht, hoe vroom,
Noit vruchten deeden groeyen.
Waar toe den boom gespaard"
Men diend het uit te roeyen,
Als van te quaaden aart.
6. Maar den Heer, zeer goedertieren,
Schenkt zijn waardig pand,
Om door wijsheid we'er te stieren
Alles in zijn stand.
| |
[pagina 580]
| |
Zijn macht kan 't volk bekeeren,
En eeren doen 't gebod;
Zijn voor-beeld kan haar leeren
En brengen voorts tot God.
7. Doch zijn klein en need'rig weezen
Schrikke niemand af,
Aardze glory was 't voor deezen,
Die de Heere gaf:
Maar nu is Mozes heenen,
En Salomon niet meer;
En Christus is verscheenen
Met een volmaakte leer.
8. Pracht en aan-zien, hoog verheeven,
Kon, om haar geniet,
Oorzaak van beminnen geeven
Daar meest elk op ziet:
Maar nu Gods Zoon verschooven
Bespot werd en versmaad,
Al niemand hem gelooven,
Als die zijn ampt verstaat.
9. Die Hem in zijn aart beminnen
Hoeven roem noch pracht;
Want haar oogen zien naa binnen
Op een hooger macht.
Die need'rig leid geboogen
Voor zijn ootmoedigheid,
Erkend zijn groot vermoogen
En achtb're Majestait.
10. Iesus heeft de pracht veroordeeld;
Om te doen verstaan,
Dat wy meede naar zijn voor-beeld
Need'rig moeten gaan:
Om van de aardze zaaken,
Door hoovaardy gepord,
| |
[pagina 581]
| |
Geen groote zaak te maaken
En blijven hier te kort.
11. Maar die pronken en braveeren,
Toonen geen vermaak
In de need'righeid des Heere,
Als zoo waarden zaak.
Haar tong mag heerlijk prijzen,
En roemen op dien staat;
Maar 't leeven zal bewijzen
Dat zulx niet diep en gaat
12. Moet men spot en laster draagen,
Als men door de deugd
God in kleinheid wil behaagen,
Och! dit 's stof van vreugd.
't Kind Iesus werd een Kooning
Vol groote heerlijkheid:
Hier naa zal ook die wooning
Zijn kleinen zijn bereid.
A.J. |
|