Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 577]
| |
Stem: O Kars-nagt!1. IS nu geen plaatz tot Beth'lem open,
Voor hem, van wien wy 't leeven hoopen,
Moet Hy nu in een beesten-stal,
Met linnen doeken zijn gebonden?
Word Hy nu in een kreb gevonden,
Die eeuwig Kooning weezen zal?
2. Zijn dit de Kooninglijke zaalen?
Word hier in plaats van goud te maalen
Voor zijd', gezien maar hoy en stroy?
Moet hier de krebb', een wieg verstrekken?
Zijn linnen doeken, om te dekken,
De winzels naa de nieuwe ploy'
3. Wat zal dit voor een Kooning weezen?
Een Koonings staat, die plagt voor deezen,
In heerlijkheid en groote pracht,
Voor 't gantsche vollik uit te steeken,
Hier schijnt noch nooddruft te ontbreeken,
Wie had U, Heiland! dus verwacht?
4. Aen wie verkond' men dat deez' Kooning,
Gebooren is in deeze wooning?
Aan lieden rijk of groot van staat?
Aan Herodes of aan zijn broeders?
O! neen, aan slechte schaapen-hoeders.
Het blijkt dat God de hoogheid haat.5.
5. Een maagd', van slechte stam gebooren,
Was 't immers, die God uit-verkooren
Had, tot dit groote wonder-werk,
| |
[pagina 578]
| |
Helaas! wat Mensch zou dit vermoeden?
Wie wacht Hem niet uit 's Koonings bloede?
Maar wie ken Goodes ooge-merk?
6. O! ziel wild u in 't diepst verne'eren,
En van uw Heiland d' ootmoed leeren,
Verlaat des Weerelds yd'le pracht,
Zie, hoe uw' Kooning is gebooren,
Nochtans tot hooger staat verkooren,
Als oit het Weerelds brein bedacht.
7. Wild gy een med-genood van 't rijk zijn,
Gy moet den Kooning zelfs gelijk zijn,
In ootmoed en in needrigheid.
Zie in den spiegel van zijn leeven,
Niet iets en is van Hem bedreeven,
Dat teegens waare ootmoet strijd.
L.T. |
|