Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 561]
| |
Stemme: O Nacht jalourze nacht. Of:
| |
[pagina 562]
| |
5. Nu gaat Hy in 't gemoed die Goddelooze benden,
Zijn eigen taafel-vriend verraad Hem met een zoen,
Men vind en kneeveld' Hem, om Kajaphas te zenden;
Om voor haar booze wil nu met Hem af te doen.
6. Het purrepure kleed dat word Hem om-gehangen,
Een kroon van doorenen vast op het hoofd gesteld,
Den ried-staf in de hand, met slaat Hem op de wangen;
Dus spot en schimpte vast die Goddeloos geweld.
7. Men geeszeld 't teere lijf met schrikkelijke slaagen,
Het kruis dat lag gereed, hier moest Hy meede gaan,
En zijn gewonde rug moest selfs dit hout gaan draagen,
Daar spijkerd men terstond Hem voet' en handen aan.
8. Hy word om hoog gericht, by moordenaars gehangen;
En met benaude geest zoo roept Hy, ai my dorst!
Men gaat Hem met een stok nu e'ek met galle langen,
En spot en schimpten voort met deezen grooten Vorst.
9. O schrikkelijken tijd! Waar voor de zon haar straalen
| |
[pagina 563]
| |
Nu met een donk're wolk in een bewinden liet.
Hy blaast zijn geest van Hem, en zucht naa 's Heemels zaalen,
En geeft zijn Geest aan Hem, die al, wat is, gebied.
10. Kom, kom, ai kom al t' zaam, laat ons nu hier uit leeren,
Dat zoo de aardze lust met hem moet zijn gedood,
Dan zal Hy ons in 't end, met zulk een eer ook eeren,
Als Hy nu is ge-eerd van zijnen God, zeer groot.
11. Wy koomen nu al t' zaam om van zijn dis te eeten,
Een yder breng toch mee het rechte bruiloftskleed.
Een zuiv're reine ziel, een on-gekreukt geweeten,
Dat hy hem zelven niet Gods straf en oordeel eet.
12. In-dien noch iemands hert verslaafd is aan de zonden,
Die raaden wy met ernst dat toch dees taafel my;
En dat hy luid en ween, tot dat hy werd ont-bonden
Van God, die hem dan eerst daar van zal maaken vry.
13. O goede Iesus! kom nu met uw geest in 't midden,
En hou ook avond-maal in 't binnenst van onz hert,
Vervroolijk ons 't gemoed in 't zingen, spreeken, bidden.
Geef dat Gy toch met recht van ons gedanket werd.
| |
[pagina 564]
| |
14. Zie van uw hoogen throon op onze kleinheid needer,
En zeegen 't heilig maal, 't welk tot gedachtenis
Van U gehouden word, tot dat Gy eens komt weeder.
Beschenk ons met een vreugd, die zonder einde is.
B.J.S. |
|