Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 544]
| |
Stemme: Nu laat ons allega'er dankbaar zijn.1. NU vroolijk weest, nu vroolijk weest,
Naa tijds geleegentheeden,
Laat ons den tijd zelfs in dit feest,
Ook Christelijk besteeden;
Want droevig zijn dat is geen deugd,
Als wy maar door geen losze vreugd,
Of and're ydelheeden
Van 't rechte pad af-treeden.
2. Hier diend dan neerstig op-gelet,
En wel zijn over-woogen,
Wat vreugden zijn naa Goodes wet
En welke dat niet doogen;
De beste kiez, de and'ren mijd,
Op dat gy nuttelijk uwen tijd,
Met vruchten moogt besteeden,
In alle deugdzaamheeden.
3. Laat vreugd zijn loop dan loopen vry
En wildze niet verdrukken,
Maar is 'er iets ongodd'lix by,
Breek dat met ernst aan stukken,
Het quaade mag 'er geenzins in,
Het trekt ons af van Goodes min,
En baard in ons een wroegen,
Met zielen on-genoegen.
4. Een yder hoed dan zijnen mond
Van 's naastens leet of schaade,
Een yder wil uit 's herten grond,
| |
[pagina 545]
| |
Zijn vriend tot 't beste raaden,
Dat d' een den and'ren zy een spoor,
En treed' hem in het goede voor,
En toon met al zijn poogen,
Het beste te beoogen.
5. Want onze tijd zal heenen gaan,
Ons draad die loopt ten ende,
En 't glas en zal niet stille staan,
't Zy hoe dat wy het wenden;
Dus laat ons houden goede wacht,
En geenzins wand'len in de nacht
Van 's Weerelds yd'le daaden,
Die onze ziel verraaden.
6. Een Christen heeft wel stof en kracht
Om vreugde te betoonen,
Wanneer by voeld dat Goodes magt,
In hem is koomen woonen,
En hy met sterkheid word voor-zien,
Om alle zonden 't hoof te bie'n,
En zich zoo kan verweeren,
Dat hem geen quaad kan deren.
7. Een door-gestreeden Christen hert,
Weer van deez' vreugd te roemen,
Wanneer zijn ziel (van 't aardz ontwerd)
Nu plukt des leevens bloemen;
Dit kend geen ydel Weerelds kind,
Het is hem voor zijn oogen blind,
Om dat zijn quaade lusten,
Noch op der aarden rusten;
8. Het zeek're pad ten leeven is,
Zich zelven te verzaaken,
Van al wat aards of Weerelds is,
Geen vreugd of werk te maaken,
In God te vesten zijn gemoed.
| |
[pagina 546]
| |
Door spot en smaad met goed en vloed,
Iaa teegens vriend' en maagen,
Zich zelven God op-draagen.
9. Dit les luid scherp in 's Menschen oor,
Die hier noch 't aardz beminnen,
En 't schijnt bykans on-doenlijk voor
Die 't eerst zullen beginnen,
Maar die met lust 't werk neemt ter hand,
Verkrijgt Gods trou beloft ten pand;
Zoo Hy ons heeft beschreeven:
Ik zal u niet begeeven
10. Dan springt onz hert van vreugden op,
Onz geest gaat zich vermeyen,
Dan loopen wy op Sions top,
Des Heere lof verbreyen.
Dan vrijd ons God van kruis en pijn,
Dan drinken wy des Heemels wijn,
Met alle heil'gen t' zaamen,
En prijzen zijn naame
11. Waar is dan vreugd? Waar is dan weeld?
Waar is dan een vermaaken,
Die op het honderste gedeelt,
Aan deeze vreugd mag raaken?
Zy berst aan allen kanten uit,
Zy dwingt onz keel tot zoet geluid,
En tot een vroolijk zingen,
Van Gods heerlijke dingen.
A.F. |
|