Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 547]
| |
Stemme: Petite Roijal.1. EI laat ons ook eens vroolijk zijn,
En d' and're Weereldlingen,
Die in slechte dingen,
Die gants oolijk zijn,
Bly zijn zonder maaten,
't Welk toch niet gedijd,
Niets te goede laaten:
Maar, tot 's Weerelds spijt,
In God recht zijn verblijd.
2. Immers is het uitneemend zoet
Dat zom-tijds ook de vroomen
Eens te zaamen koomen,
Met een bly gemoed;
Om met hoog're zaaken
En beet're geneucht,
Haar vroolijk te maaken.
Wat is dat een vreugd!
Hoe zijn zy dan verheugd!
3. Kom, laat ons dan op onze wijz
Zonder angst en vreeze
Lustich vroolijk weezen,
Tot Gods eer en prijs.
Licht is voor d' op-rechten
Vreugden toe-bereid,
Voor die, die Gods rechten
Houd, in heiligheid,
Die isze toe-gezeid.
4. Wat meend gy arme Weereldling,
| |
[pagina 548]
| |
Om dat, wy, niet als dwaazen,
Lachen, tieren, raazen,
Maar ik my bedwing
Van die zotternijen,
Die ik acht en meen,
Dat een Christen mijen
Moet, dat daar-om geen
Vreugd by ons zy? o neen!
5. Een Heemelling kan vroolijk zijn,
Iaa kan zelfs lustich zingen,
En van vreugd op springen
Zonder vier of wijn.
Die een goe gewisze
Binnen in hem heeft,
Kan geen vreugde miszen;
Want de deugd, die geeft,
Dat hy steeds feest'lijk leef.
6. Daar is op aarde niemand niet,
Die zoo vroolijk en lustich,
Wel-gemoed en rustig,
Meerder vreugd geniet,
Als die al-tijd poogen,
Hoe zy heiliglijk
God behaagen moogen:
't Heemels Kooning-rijk
Is in haar innerlijk.
7. Wat vreugd genieten zy te zaam,
Als zy een gesprek maaken
Van Heemelze zaaken?
Wat is 't aangenaam?
't Kan de ziele roeren,
't Werkt ik weet niet hoe,
Het kan my vervoeren
Naa den Heemel toe;
| |
[pagina 549]
| |
Ik word 't niet licht'lijk moe.
8. Wie zou niet al zijn aards vermaak,
Zijn slaapen, drinken, eeten
Lichtelijk vergeeten
Voor deez t' zaamen-spraak?
'k Heb noit beet're stonden
Voor mijn ziel gehad:
Maar dikwils bevonden
In het spreken, dat
De tijd verliep te rat.
9. Een uur is daar maar een minuit;
De tijd die is verloopen,
En verby gesloopen,
Eer 't gesprek is uit.
O! dat yder uure
Dan een dag mogt zijn,
En wat lang mogt duuren!
't Is my zulken pijn,
Dat moet gescheiden zijn.
J.K. |
|