Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: Nerea schoonste van uw gebuuren.1. HEt eind van Christus heil-gebooden
Is vier'ge liefd, uit reinder hert;
Haar uit-vloed, die zy heeft tot Goode,
In 's naastens liefd bevonden werd.
2. Haar aart is meest haar deugd te toonen
Aan die men naast verbonden is;
Daar by te zijn, jaa steeds te woonen,
Die wel te doen haar wel-lust is.
| |
[pagina 542]
| |
3. Voor zulk een liefd zijn wy gekoomen
Nu t' zaam, tot u, o waarde vriend!
Als onze Broeder, zonder schroomen,
In hoop, daar mee zult zijn gediend.
4. Want wy als kind'ren uit een Vaader,
Door 't God'lijk zaad, zijn we'er-gebaard:
Verplicht, om d' een den ander naader
Te brengen tot den Christen aart.
5. En hoopen ook t' zaam, naa dit leeven,
Op eenen Heemels erfenis,
Om eeuwig dan by een te leeven,
Daar alle vreugd de volheid is.
6. Wat maagschap kander naader weezen?
Wat vriendschaps-band, die sterker bind?
Zoo zy in 't vleesch'lijk word gepreezen,
Niet vreemd men haar in ons ook vind.
7. Het eind, waar-om wy vriendschap houden,
Of van ons nau verbintenis,
Is spijz noch drank, want elk die zoude
Genoeg t' huis vinden op zijn dis.
8. Veel min om een'ge lekkerheeden;
Want wel-lust Christus ons verbied,
En wil dat elk in zooberheeden
Zijn nood-druft, hier op aard, geniet.
9. Ook zijn de lekk're aardze dingen
Voor 't Christen hert, dat 't Heemels smaakt,
Te laag, te slecht, of te geringe;
Want 't word met zoeter zoet vermaakt.
10. Maar om malkanders hert t' ontsteeken
Tot yver, door onz zaamen-spraak;
Om eens met kracht gants door te breeken,
En vlieden al het aards vermaak.
11. Al 't aards vermaak als 's Weerelds lusten,
Iaa al waar ons het hert aan-kleefd,
| |
[pagina 543]
| |
Op dat alleen daar in mag rusten,
Die rust en waar vernoegen geeft.
12. Die anders niet daarin wil woonen,
Dan als 't hier alles word verzaakt;
En wy in 't minst geen quaad verschoonen,
Of 't geen naa eigen liefde smaakt.
13. En om 't gemoed al-zoo t' ont-fonken
In liefde, tot het eeuwig-goed,
Dat hem met vreugd als word door-dronken,
Door voor-smaak van dat zoetste zoet.
14. Wy konnen ook malka'er vermaaken
Met lof-zang, psalm, en geestlijk lied,
En veelderhande nutte zaaken,
Waar door de ziel veel vruchts geniet.
15. Waar door, in plaats van bange wroeging,
In 't scheiden 't hart een zachte rust
Gevoeld, jaa vreugd en waar benoeging;
In stee van walging sterker lust.
16. O heil'ge zaamen-komst der vroomen!
O zaal'ge vriendschap in der tijd!
Die door geen dood ons word ontnoomen;
Maar duurd tot en der eeuwigheid.
17. Deez vriendschap wensch ik dat vermeerder
By ons, en alle vroome lie'n;
En dat wy daar door koomen veerder
In heiligheid God zelfs te zien.
C.S. |
|