Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: O grootheid van Gods liefd! &c.1. WEez welkom zoete schaar van Kooninglijke bloede,
U die hangt booven 't hoof al 's Heemels rijde goede.
Gy zijt my aangenaam. Weez wel-kom, zeg ik we'er,
Mijn broeders altezaam en zusters in den Heer.
2. Al word gy nu verdrukt, van elk veracht, verschooven,
| |
[pagina 539]
| |
Den Weereld tot een spot, den moet-wil tot een roove;
Uw vrienden tot een hoog, uw maagschap tot een smaad
Moet zijn, ik heb u lief om uwen zaal'gen staat.
3. Waar zal ik uwe staat naa waarde by gelijken,
Mits Gy draag in 't gemoed alzulke Kooningrijken,
Dat Princen, Kooningen, jaa Kayzers groot van waard,
Daar by maar slaaven zijn, jaa mollen van de aard.
4. Uw broeder die is Heer van Heemel en van aarde,
Daar d' aardze vosten t' zaam by zijn van geender waarde.
Zie, zie uw afkomst, zie, o gants vergoode schaar!
Zoo elk een Christen is, zoo is dit zeeker waar.
5. Dees hoog verheeven staat der waare deugds-gezinden
(Maar zoekze daar men wil) is nerregens te vinden,
Dan daar men klein en rein stip leefd naar Christus maat.
In deeze kleinigheid leid deeze groote staat.
6. Och vrienden! Dat 's de zaak, hier is't al in geleegen,
Doch of wy al zoo zijn, staat ons nu t' overweegen;
Hier geld geen praat maar daad, geen schijn maar 't waare zijn,
Daar waan het oog verblind schuild zeeker ziels-fenijn.
| |
[pagina 540]
| |
7. Die hier bezoedeld is met zondens vuile smetten
Zal Iesus aan zijn dis ter maal-tijd nimmer zetten
Die by hem koomen zal in 't eeuwig zaalig rijk
Moet hier in heiligheid hem weezen eerst gelijk.
8. Hier werd het eeuwig goed gewonnen of verlooren.
Och! die het niet verkrijgt waar beeter noit gebooren
Laat ons door d' enge-poort dan dringen met der vaard,
En door het kruis naa huis. De zaak is 't dubbeld waard.
9. Is 't hier te weezen zoet ter maal-tijd by de vroomen?
Wat vreugd en melody zal ons dan over-stroomen
Ter bruiloft van het Lam, in 't nieuw Ierusalem?
Daar is de vreugd volmaakt en 't zingen heeft 'er klem.
10. Het rijm wierd on-gerijmd, woud ik in dicht af-maalen
Den kroon en throon en al 't geen is in 's Heemels zaalen
Den vroomen toe-bereid, waar voor mijn dicht blijft dicht;
Want 't on-volmaakt 't volmaakt noit brengen kan in 't licht
11. Zoo hoog loopt dit geluk onmoog'lijk uit te spreeken,
En die 't zig onder-wind blijft in 't begin al steeken.
On-doenelijke zaak. Men kan het vatten niet,
| |
[pagina 541]
| |
Voor dat men 't inder daad en waarheid eens geniet.
12. Iaa dan zoo zal men 't zien, o! waarde lieve vrinden,
Als Gy ons en wy u onsterff'lijk zullen vinden
In Goodes Kooningrijk, met palmen in de hand,
En witte kleedren aan in t' eeuwig Vaaderland.
13. Ik zie ons over-stort van Goodes milde zeegen,
Naa waard Hem geeven dank, daar-om ben ik verleegen.
Mijn hand van schrijven moe, mijn keel van zingen haars,
Ik end daar geen en is, en scheid van 't laatst vaars.
J.H. |
|