Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 512]
| |
Stemme: O Kars-nagt! &c.1. O Wat een over groote zeegen!
O Wat een heil is ons verkreegen
Mijn lieve Broeders in den Heer?
Dat God nu is onz lieve Vaader,
Onz herder, hoeder en wel-daader:
Doch dit zal blijken noch veel meer;
2. Wanneer onz Heer komt op de wolken,
Om voor zijn recht-stoel alle volken
Te daagen, zonder onderscheid;
En vellen een recht-vaardig oordeel,
Daar niemand dan zijn Bruid heeft voordeel;
Want dan zoo zal ons zijn bereid
3. 't Gewolk tot koets, zijn kracht tot paarden,
Om snel geswind in voller vaarden
Gerukt by Hem tot in de lucht,
Met 's Heemels heir daar heen te sweeven,
En trekken zoo naa 't eeuwig leeven;
t' Wijl 't aard-rijk zucht een bange zucht.
4. Waar op dan God de grooste Kooning
Ons zal ontfangen in zijn wooning;
Ons Vaader, aller Heeren Heer,
Van ver zelf tot ons koomen naad'ren,
Den vreugde bron haar vollen aad'ren
Op-doen, en op ons klaat'ren ne'er.
5. Ons, met een innerlijk verlangen,
Als zijn Zoons lieve bruid ontfangen;
En wy hem eeuw'lijk wel-koom zijn;
Vol vrienschap, liefd en meede-doogen
Onz traanen van het aanschijn droogen,
| |
[pagina 513]
| |
En schenken ons zijn troostel-wijn.
6. Al-waar Gods kind'ren alle vroomen,
Die 'r oit geweest zijn, zullen koomen
Te zaam in een vergaadering;
En daar noch by 't heel Choor der Eng'len,
Al sweevend, speelend om ons heng'len:
Wis dreund van vreugd daar alle ding!
7. Wie kan naa waard 't geluk ontfouwen,
Van 't heerlijk aanschijn Gods t' aan-schouwen,
Daar Heemel, aard wel eer voor vlood,
Diens Majestait geeft zulken luister,
Dat 't zonne-licht daar by is duister,
En 't sta'ig der Eng'len ziel vervrood
8. Dan zullen wy den Heemel erven,
En nimmer nimmer konnen sterven,
God zelve zien, gelijk Hy is;
En Hem tot lieve kind'ren weezen,
Iaa alle 't zijn het onze weesen
Ten eigendom en erffenis.
9. Het Heemel-rijk en all te erven,
Al-toos te leeven zonder sterven,
In Gods palais en goude zaal
Te leeven g'lijk als Koonings kind'ren,
Daar niemand kan 't geluk verhind'ren!
Mijn tong verstomd voor zulken taal.
J.H. |
|