Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 510]
| |
Zang: Te May als alle de Voogelen zingen.1. IErusalem, o Heemels stad!
Gy zijt mijn alder-waardste schat,
Dien ik heb uit-verkooren;
Uw schoonheid kan noit maaken zad
Mijn hert, tong, oog en ooren.
2. Als ik u door 't geloof aanschou,
Het schoonst ter Weereld dan niet zou
Mijn ziel haar lust berooven.
Het hert ontspringt, de tonge zingt,
De geest wil sta'ig naa booven.
3. Ik bid u Heer verzeeker mijn
Dat mijn woon-plaats daar in mag zijn;
Ik zoek geen huis op aarden.
Haat rijkdom schat ja al haat schijn,
Acht ik van geender waarden.
4. De burgerschap in uw gemeent
Van deez uw stad my toch verleend,
Zy rukt tot haar mijn zinnen.
Zy blinkt van goud en e'el gesteent,
Wie zoud haar niet beminnen?
5. Want God ook zelfs daar binnen woond,
En Christus zijne dienaars loond,
En kleed z' in witte zijde.
Zie eens hoe God zijn helden kroond,
Die vroom'lijk hier door-strijden.
6. Wat glans had Moyses aangezicht,
Toen hy een tijd lang zag dat licht!
Gelijk getuigd de waarheid;
| |
[pagina 511]
| |
Die God zal zien al-tijd, by dien
Heeft zon noch maan geen klaarheid.
7. God zond op aard in hongers-nood
Elias waater ende brood,
Op wonderlijke wijze,
Dat hy vol-bragt een reijs zeer groot,
Door kracht der zelver spijze.
8. Wie weet wat zoeter drank en spijs
De Heer, in 's Heemels Paradijz,
Zijn dienaars zal op diszen,
Van 's leevens boom en 's leevens stroom?
Haar smaak mijn spraak doet miszen.
9. 't Is ydel al wat ik op haal,
Noch Ahasueros kost'lijk maal
Men daar by mag gelijken:
Want voor 't banket in 's Heemels-zaal
Moet 't best der aarden wijken.
10. Wat on-uit-spreekelijk accoord
Van 's Heemels stemmen men daar hoord,
De Eng'len al op-heffen,
Onz melody is niet daar by,
Hoe klinkkend schoon en effen.
11. Ach Heer! gy toefd my al te lang,
Wanneer zal ik eens dit gezang,
Tot uw lof helpen zingen?
De Heer'lijkheid al-daar bereid
Doet my schier vroolijk springen.
12. Niets is 'er dat mijn zing-lust schend,
Want mijn gedachten zonder end
Tot U mijn schat op-stijgen,
Maar die U met gezeg verkleind
Doet meerder nut met swijgen.
L.H.E. |
|