Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 514]
| |
Stemme: O Kars-nacht schoonder, &c.1. KOom Seraphim en Eng'len klanken
Help ons, om eeuwig God te danken,
En Iesus Goodes liefste Zoon;
Voor zulk geluk en zaal'ge zaaken,
Als stof en as toe kan geraaken:
Welk dit verdiend had helze loon.
2. In plaats van dien, by God te weezen,
Bevrijd van strijd, van kruis, van vreezen,
En al-tijd al-tijd eeven rijk;
Waar druk noch armoe' kan ont-moeten,
En 't goud getreeden word met voeten:
Gelijk m' hier doet den aardze slijk.
3. Al zijn' en Goodes lieve vrinden
Vergod'lijkt daar by een te vinden
In Abrahams behouden schoot;
Van aanzicht tot in 't herte binnen
Malkander door en door te kennen;
Van al wat liefde breekt ont-bloot.
4. Met kroon en palm te zeegen-praalen,
Te spreeken Gods en Eng'len taalen,
Met glinst'rend witte zijd bekleed,
Gelijk mest-kalvers t' zaam te springen,
Van vreugd te lachen, juichen, zingen,
Te swemmen in een diepe vreed.
5. Met d' Engel-schaar zoo magtig' Heeren
Als Broe'rs gemeenzaam te verkeeren,
Deelachtig een en 't zelve 't goed;
| |
[pagina 515]
| |
Een vreugd, geneugd, sta'ig jeugdig leeven,
Als geesten, vlug, geswind te sweeven,
Ont-last van 't groove vlees en bloed.
6. Met Iesus zelf, die in Gods zaalen
Zijn lieve vrienden zal ont-haalen,
En zettenz' al-te-zaamen aan
Den taafel, daar hy haar zal schenken
Des Heemels wijn, met weelde drenken,
En zelfs om-gord ten dienste staan.
7. Daar elk gelijk een zon zal straalen
Door-glanzig in die Bruilofts maalen,
Vol vreugd, zoo veel hy veelen mag,
In zoet gejuich, en lieflijk speelen,
Welks duurzaamheid noit zal verveelen,
Maar duizend jaar zijn als een dag.
8. Ia God, die haar met eer zal kroonen,
En al zijn heerlijkheid vertoonen,
Zijn wonderlijke Majestait,
Die 't Al in Al is; en voorts maaken,
Datz' Hem gelijk zijn in veel zaaken,
Als heerlijk en ont-sterf'lijkheid.
9. Dat Eenig al-vernoegend Weezen
Te zien, ja zelfs gelijk te weezen,
Daar me'e al-toos vereend, en dan
Daar uit zulk hell-genot te smaaken,
Waar Mensch vernuft noit aan-geraaken,
Noch toe, noch af-gewenzen kan.
10. Vol-maakt'lijk alles te genieten
Wat van den Heil-bron af komt vlieten,
En van God meede-deelbaar is;
Door-straald, bestroomd met dat genoegen
En volle vreugd, aan alle boegen,
Welk in God zelf gehuis-vest is.
11. Ay my! dien over-schoonen Heemel,
| |
[pagina 516]
| |
Daar 't al-tijd krield van zoet geweemel,
En schaaterd van God lof-geluid.
Hoe 't was, kon Gods gezant niet zeggen;
Hoe zouden wy 't dan over-leggen?
Ik ben, ik ben, ik ben d'er uit.
J.H. |
|