Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 492]
| |
Op de wijze: Daar was een Herder wijs vermaard, &c.1. DAt eenig Godlijk weezen zoet
Wil uwen Geest bedouwen,
Op dat gy met een rein gemoed
Gods aanzicht meugt aanschouwen,
Wiens zuiver licht // de herten sticht,
Die vast op hem betrouwen.
2. Zie welken liefde ons geschied,
Dat wy Gods Kinders hieten,
Maar openbaar en is 't noch niet,
Wat wy zullen genieten,
Wanneer hy zal // zijn liefde al
Over de zijne gieten.
3. Zijn Engelen met zoet geluid
Zullen zijn uit-verkooren
In alle plaatzen zoeken uit,
En brengenze te vooren,
Daar zal niet een // hoe arm oft kleen,
Voor Hem blijven verlooren.
4. Al zijnze kreupel, lam, of blind,
Veracht ende verschooven,
Als menze rein van herten vind,
Men zalze brengen booven:
Daar zullen zy // van herten bly,
God in der klaarheid looven.
5. Wand door de liefde, die Hy heeft,
Maakt Hyze hem gelijke,
Zijn eygen klaarheid Hy haar geeft,
Al in zijns Vaaders rijke,
| |
[pagina 493]
| |
Zijn heerlijkheid // is haar bereid,
Op dat zijn liefde blijke.
6. Veel duizend heiligen, valiant,
Zullen daar blinken schoone,
Ontfangen van des Heere hand
Des leevens rijke kroone,
Elk een zal daar // verschijnen klaar
In zijn eigen persoone.
7. De oude vrienden lang voor heen
Gestorven en vergeeten,
Die zullen daar koomen by een,
Heemelze spijze eeten,
Als zy verheugd // en vol van vreugd
Te zaamen zijn gezeeten.
8. De Schaapkens die nu zijn verstroid
Hier ende daar verscheiden,
Die werden t' zaamen dan gekoid,
Het Lam dat zalze weiden,
En nimmermeer // zullen zy we'er
Van malkanderen scheiden.
9. Hoe lieff'lijk zal met vreugden fijn
Dat zoet gezelschap leeven?
Elk een zal geern de minste zijn,
Uit liefde zoo gedreeven,
Waar 't moogelijk // het gantze rijk
Zoude zy over-geeven.
10. Want zy als een door-luchtig vier
Van liefde zullen gloeyen;
Al wat zy geeven goedertier,
Zal honderd-foud in-vloeyen,
En haar fontein // en woord niet klein,
Maar zy zal eeuwig groeyen.
11. Al in haars Vaaders lieve huiz
Zijn wooningen by veelen,
| |
[pagina 494]
| |
Daar zullen zy bevrijd van kruis,
Zeer lieffelijk in speelen,
Dat duizend jaar // een dag is maar,
Zoo weinig zal 't verveelen.
12. Uit aangesporde zoete min
Zullen zy met verkloeken
Als Engelen vliegen uit en in,
Malkanderen bezoeken,
Want liefd' is daar // in 't openbaar,
Niet heimelijk in hoeken.
13. Hier is de liefd met vlees bekleed,
Gekrenkt in haar vermoogen,
Zoo datme niet zoo klaar en weet,
Waar dat zy leid geboogen,
Alleen present // is zy bekend,
Den Goddelijken oogen.
14. Het is de liefde wel een pijn,
Als menze niet kan vaalen,
Als zy dan zal zoo kenbaar zijn,
Hoe wil zy haar uit laaten?
Met wat een vreugd // zal zy haar deugd
Uit-breiden booven maaten?
15. Eens deels is hier getuigenis,
Hoe groot de vreugd zal weezen,
God aan te zien gelijk Hy is,
't Gedenken doet geneezen:
Hoe veel te meer // als wy den Heer,
Aanschouwen in het weezen.
16. Wie deeze hoope in hem heeft,
Reinigd hem zelven meede,
Gelijk hy rein is, en hy leefd
Met God in eenigheeden,
Al komt 'er druk // of on-geluk.
In-wendig heeft hy vreede.
J.P.S. |
|