Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 471]
| |
Vois: Wilhelmis van naszouwen.1. HY heeft geluk en zeegen,
Die al-tijd in Gods wet,
En in zijn reine weegen
Zijn voeten staadig zet:
Geen tonge kan verhaalen,
Geen pen beschrijven kan,
Geen konstenaar af-maalen
't Geluk van zulk een Man.
2. De Weereld mag hem smaaden,
En houden voor een zot,
En zoeken t' over-laaden
Met alle schimp en spot:
Zulx kan hem geenzints deeren,
Zulx alles schaad hem niet;
De wijl hem God wil eeren
En troosten in 't verdriet.
3. Al wat de vroomen lijden
Is 't zaad van haare vreugd;
Groot juichen en verblijden
Spruit uit haar on-geneugd:
Gelijk zy hier gaan zaijen
Veel droefheid, angst en druk;
Zoo zullen zy eens maijen
Een oegst van groot geluk.
4. Al gaat den huis-man treuren
Als hy zijn akkers boud,
En 't zaad uit zijne schuuren
Aan 't swarte slijk betrouwd;
Zijn druk begint te sluiten,
Wanneer hy heug'lijk ziet,
| |
[pagina 472]
| |
Dat God op d' eerste spruiten
Gezeegend waater giet.
5. Wanneer de zon komt schijnen,
Den Heemel zich ontsluit,
Zy doet zijn angst verdwijnen
Uit droefheid vreugd spruit:
Zoo is 't hier met de vroomen
In alle teegenheid,
Zy hebben niet te schroomen
Het eind is vrolijkheid
6. Al gaanz' op aarden treuren
Den Heemel haar toe-lacht,
Geen kruis zal al-tijd duuren,
Den dag komt naa den nacht.
Voor alle vroomen herten
Is groote vreugd bereid;
En midden in de smerten
Toond God zijn goedigheid.
7. Hy zalze niet verlaaten,
Zijn oog heeft op haar acht,
Zijn hand komt haar te baaten
Ook als men 't minst verwacht.
Hy zal haast doen op-klaaren
De neevels van haar smert;
Hy stild d' onstuime baaren
En troost haar angstig hert.
8. Wat heeft hy oit te vreezen,
Die God heeft aan zijn zijd?
En ziet dat vriend'lijk weezen
Geduurig eeven blijd?
Wie kan hem dog beletten
Het erf dat hy verwacht?
Wie kan hem dat ontzetten,
Waar is zoo grooten kracht?
| |
[pagina 473]
| |
9. Die op den Heer betrouwen
En zullen niet vergaan;
Maar vast in al 't benouwen
Als bergen blijven staan.
Zy hebben niet te vreezen;
Hoe zeer den hel-hond bast;
Haar vreugd zal eeuwig weezen;
Gods gunst en woord staan vast.
In blijdschap peinst,
Dat voorspoed veinst.
In teegenspoed
Wacht beeter goed.
|
|