Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
Stemme: Van den 118. Ende 140 Psalm. Ofte: Van de tien Gebooden. Ofte:
| |
[pagina 423]
| |
2. Al hadd' ik all' des Weerelds goede,
En wat verrijkt met staat en eer:
Dat zou mijn quelling niet verhoeden,
Zoo ik niet had' uw gunst, o Heer!
3. Gy kond alleen my best vermaaken,
Gy zijt mijn vreugd en zaaligheid.
Och! kond' ik sta'ig de zoetheid smaaken
Van uws geests teegen-woordigheid.
4. Trek nu tot U, Heer! all' mijn zinnen,
Want Gy alleen mijn ziel vernoegd,
Ik wil al-tijd voor 't best beminnen,
't Zy, wat het zy, dat Gy toe-voegd.
5. al wat my lief'lijk schijnt te weezen,
En dat u hiet is aangenaam,
Laat my dit me'e van herten vreezen,
Als voor mijn ziel heel on-bequaam.
6. Al wat ik voor-leeden tijden,
Als on-behoorlijk heb gedaan,
Och! laat ik dat nu heel vermijden,
En volgen steeds uw 's geests vermaan.
7. Och! laat die al-tijd in my woonen,
Hy is mijn heil, mijn troost, mijn vreugd.
Wild in my, Heer! uw werken kroonen,
Laat uit my schijnen uwe deugd.
8. Laat Gy my, Heer! genoegzaam weezen
Mijn schat, mijn staat, mijn hoogste eer.
Laat my voor dit of dat niet vreezen
Als 't geene dat Gy haat, o Heer!
|
|