Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijVoize: Van den 51 Psalm.1. HOe toond, o God! uw goetheid haare magt?
Hoe kond Gy Mensch en vee met voedzel sterken?
| |
[pagina 405]
| |
Hoe wonderlijk zijn uw genaade-werken?
Hoe steekt in graan en brood zoo groote kragt?
Dit werkt uw wil en woord, daar 't al door leefd,
Wat hand, of voet, of vin, of be'er kan reppen,
Wan van uw geest en gunst zijn adem heeft.
Dus voed Gy 't al, gelijk Gy 't al woud scheppen.
2. Gy zijn het die uw hand nu open doet,
Die mild'lijk schenkt 't geen schepzels op kan queeken.
Laat dan mijn brood geen zaad-zaamheid ontbreeken.
Wat baat de spijz, in-dienze 't lijf niet voed?
Laat, Heere! 't geen voor 't lichaam is bereid
Mijn hert, noch geest, noch ziel met last beswaaren.
Weer d' over-daag, weer toch d' on-maatigheid,
Die ziekt, en zeert', en zond' en dood kan baaren.
3. Al-voedend God! schenk ons ook geest'lijk brood,
Daar 't leeven van de ziel door werd her-booren:
Dat brood, uw woord, zy smaak'lijk in onz' ooren;
Dat voed het hert, dat over-win de dood:
Dat Heemelz brood, 't welk met uw Zoon verscheen,
De grootste gift, die uwe gunst kan geeven,
Verstrek ons dus tot ziel-spijz hier bene'en,
Een voor-smaak van het eeuwig zaalig leeven.
G.B. |
|