Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 406]
| |
Stemme: Psalm 33.1. LAat ons den Heer een-dragtig looven,
Met hert en mond hem zingen lof;
Die van den Heemel hoog hier booven,
Zijn gaaven ons laat daalen of.
O Gy Menschen hoeder!
Die Gy spijz en voeder
Menschen en 't vee geeft;
In wien 't al moet sweeven,
Door wien 't al moet leeven
Wat hier Adem heeft.
2. Eer wy deez' schoone Weereld zaagen,
Daar in g' uw goedheid ons bewijzd,
Toen wy in 's moeders lichaam laagen,
Hebt Gy ons vaaderlijk gespijzd.
Eer wy zijn gebooren
Maakt Gy ons te vooren
Onz voedzel zeer goed;
Teegen 't eerste dorsten
Melk uit 's moeders borsten,
Gy uit-straalen doet.
3. Al wat de vruchtb're aard kan teelen,
Al wat in 't diepe waater swemt
Al wat men in de lucht ziet speelen,
De voog'len tam en on-getemd,
Hebt Gy allegader
O mild-daadig Vaader!
Ons tot spijz bereid,
't Moet al t' zaamen bloeden,
Om den Mensch te voeden,
Door uw goedigheid.
| |
[pagina 407]
| |
4. Gy Heer! die ons behoud by 't leeven,
Die ons gevoed hebt van der jeugd,
Hebt ons onz' nood-druft nu gegeeven,
Met spijz en drank ons mild verheugd;
Brood, om 't hert te sterken,
Wijn, om vreugd te werken,
Geeft Gy ons naar wensch.
O hoe is zoo kragtig
Uw gunst, Heer almachtig!
Tot den armen Mensch!
5. Geef dat wy, Heer! U niet vergeeten,
Als uw verweend volk heeft gedaan;
't Welk van de taaffel zat gegeeten
Al danzende is op-gestaan:
't Welk met dartel zingen,
En licht-vaardig springen
U Vergramd heeft zeer.
Geef dat wy besteeden
Al onz kracht en leeden
Uwen naam ter eer.
6. Gy hebt, o goede God! alreeds
Onz lichaamen zeer wel onthaald;
Onthaal onz arme zielen meede
Met 't brood, dat van den Heemel daald;
't Brood dat wy begeeren,
Dat niet kan verteeren,
Is uw Godlijk woord.
Wild ons Heer dat geeven,
Dat wy daar by leeven
Nu en eeuwig voort. Amen.
B.B. |
|