Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 396]
| |
Op den toon: Van den xxxvj Psalm.1. O Ligt, daar 't ligt van needer-daald,
Dat op den laagen aard-boo'm straald,
Dat oog en hert kan ligten,
Uw glans, die met uw gunste daagd,
Heeft nagt en duisternis verjaagd,
Om deezen dag te stichten;
Gy steld nu dit heel-al, zoo schoon
In al uw schepzelen ten toon.
Wy zien uw wonder-werken.
Men kan nu die verscheidenheid,
Die zoo veel zaaken onder-scheid,
Beschouwen en bemerken.
2. Gy laat, o God! van 's Heemels trans
De klaarheid van uw gulden glans
Weer schijnen op der aarde.
Maar laat den dag van uwen Geest,
Die voor all' eeuwen is geweest,
Die 't duistere verklaarde,
Ook weeder ligten in mijn ziel,
Die zoo veel goeds te beurte viel,
Door deezen morgen-zeegen.
Zoo zal het lichaam en 't gemoed
Voor 't geen Gy deeld, voor 't geen Gy doet,
Getrouwe pligten pleegen.
3. Gelijk mijn leeden, naa hun plicht,
Vast werken by uw helder licht,
Ten goeden van dit leeven;
Laat des-gelijks de kragt van 't hert,
(Die gift die U geofferd werd)
Zig tot zijn' arbeid geeven.
| |
[pagina 397]
| |
Het lighaam werk om aardze spijz
De ziel om brood van 't paradijz.
De ziel werk met gedagten;
Die bidde U om uw genaa,
Dees sterk my, waar ik gaa of staa,
Met Geestelijke kragten.
4. Ach zoo hier 's aard-rijks lieflijkheid,
Die met haar aas den Mensch verleid
Zig voor doet voor mijn zinnen,
Om mijne wil door haaren list,
Die in de zee der Weereld vist,
Te trekken, t' overwinnen;
We'er houdze, Heer! in haaren loop,
Door beeter goed, door grooter hoop
Van Goddelijke dingen,
Door af-schrik van het grootste quaad,
Dat treffen zal die U verlaat,
En uit uw' band derfd springen.
5. De loop der Zon in haaren baan
Leer tijd en stonde gaade-slaan,
Om in uw' dienst te leeven.
Haar glans verbeeld de Majestait
Der alderzaaligst' eeuwigheid.
Ay laat ons hooger sweeven,
Als zulk een Zon, als zulk een Maan,
Die met de Weereld moet vergaan.
Zijn w' uit de slaap verreezen,
Geen slaap van zonden schenn' deez dag,
Gelukkig, die eens waaken mag
Daar 't al-tijd dat zal weezen.
G.B. |
|