Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 398]
| |
Stemme: Psalm lxvj. Of: Nerea schoonste van uw Gebuuren, &c.1. O Herder trouw! Wiens wakk're oogen
Ronds-om de wijde Weereld gaan,
Wiens hoofd tot slaap noit werd geboogen,
Een aard-worm komt U spreeken aan.
2. Och! wie ben ik, dat ik zou spreeken
Met God? ik ben dog aard en stof.
Zie niet, o Heer! op mijn gebreeken:
Maar neem in dank mijns herten lof.
3. Mijn hert heeft lust, om U te looven;
Dies ook mijn mond zig open-maakt;
Om dat Gy deezen nacht van booven
Voor my zoo troulijk heb gewaakt.
4. Gy hebt gewaakt ik heb geslaapen,
Hoe-wel den leeuw ronds-om my gaat;
Ik weet hy kan my niet betraapen,
Als Gy voor my op schild-wagt staat.
5. Voor ziekten, die in 't duister sluipen,
Heeft my bewaard uw sterke hand;
En voor des jaagers looz bekruipen,
Die my veel duizend netten spand.
6. Mijn arme ziel waar lang verslonden,
Mijn lichaam waar in 't stof geleid,
Zoo my Uw hulp niet waar gezonden,
Uw vleug'len over my gespreid.
7. Ik leef alleen door uw genaade,
Die alle morgen my verblijd:
O God! wat is de Mensch de maade
| |
[pagina 399]
| |
Dat Gy hem zoo genaadig zijt?
8. De duist're nacht die is geweeken,
Den lichten dag verscheenen is;
Wild door uw magt, O Heer! verbreeken
De groote magt der duisternis.
9. Uw gulden zon is op-gereezen,
Waar door de Weereld werd verlicht,
Laat ook mijn ziel verlichtet weezen
Met straalen van uw aan-gezicht.
10. Uw aanschijn is mijn zon, mijn leeven,
Wild dat voor my verbergen niet;
Mijn hert kan niet dan staan en beeven,
Wanneer 't maar denkt om zulk verdriet.
11. Heer! wild my met uw oogen leiden,
En met uw hand my stieren voort.
Laat uwe geest niet van my scheiden;
On-trek my niet uw heilig woord.
12. Geef dat ik gaa als in den daage,
Als staand al-tijd in uw gezicht,
Op dat naar uw goed wel-behaagen
Mijn doen en laaten zy gericht;
13. Gelei my voorts op al mijn weegen,
Die ik op aarde wand'len zal.
Verbly my toch met uwen zeegen
In dit ellendig traanen-dl.
14. Heer! wild my uwen trooster geeven,
Bedek my voor des Duivels schicht,
En laat my naa dit droevig leeven
Met U bewoonen 't eeuwig licht.
B.B. |
|