Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijVois: Van de Blinde-man. Of: Mijn ziel weez al-tijd wel gemoed.1. WAak op, waak op, 't is meer dan tijd,
Waak op gy die gevallen zijt
Van Christus leer,
Tot Christus leer der liefde,
Wild haastelijk nu keeren we'er.
2. Heb lief, verdraag, scheld quijt, is 't woord
Zoo dikwils uit den mond gehoord
Van God den Zoon,
En voort zeer hoog bevoolen,
Doen hy al was in 's Vaaders throon.
3. Maar ach beklaagelijke tijd!
Nu elk dus om het meeste krijt,
Hier is, hier is,
Hier is des Heeren tempel;
Al d' and'ren doolen by de gis.
| |
[pagina 347]
| |
4. Men spuwd van bitterheid fenijn,
Elk wil de meeste meester zijn,
Men schrijft, men kijft:
En dus, door al dat woelen,
Het alder-noodigst achter-blijft.
5. Men band, met smijt in 't helsche vier,
En roept gy ketters gaa van hier,
Uw plaagen groot
En willen wy niet draagen,
Daar-om is 't dat men u verstoot.
6. Al is 't verschil zoo weinig maar,
Dat het schier luisterd op een haar,
Aan dat of dit;
Al eer men 't zoud verdraagen
Kiest elk een stoel, die hy bezit.
7. Elk waand dat Christus is by haar,
Elke troost hem met de kleine schaar.
O zotterny!
En onder 't ampt van preeken,
Scheld en veracht elk zijn party.
8. Elk heeft schijn-liefde aan-gedaan,
Men doet van vreede veel vermaan;
Elk draagd, zoo 't schijnd,
Doch schijn doet maar bedriegen,
Als schijn door waare stof verdwijnd.
9. Want openbaard hem maar iemand:
Dat hy veranderd in verstand,
Men schuwd hem strak,
En word in alle zaaken
Gehouden voor een bullebak.
10. De gunst word hem niet me'e-gedeeld,
Voor dat hy 't huichelaartje speeld,
Met mond of daad,
En huppeld met haar heenen,
| |
[pagina 348]
| |
Dan word hy we'er haar goede maat.
11. O! gy vervloekte sectery!
Hoe hebt gy nu zoo veel voogdij?
Dat gy ons scheid
Van waare liefd en vreede,
Al onder schijn van heiligheid?
12. Gy Christenen doe d' oogen op
En geef de settery de schop,
Uw mallen laat.
Denk dat het God des vreedes
Verdriet, en gants niet aan en staat.
13. Recht weeder op de vreeden vaan
En laat daar in geschreven staan
Verdraagzaamheid;
Iaa over al den geenen
Die Christus woord niet klaar uit scheid.
14. Die Goode booven al bemind
Zijn naasten als zig zelfs bezind
En die bekend
Dat Christus is de Heere,
Is in d' Olijf-boom in-geent.
15. Dit is de korrel van de zaak,
Hebt gy dan in den dop vermaak?
Leef maar in vree,
En gunze daar beneeven,
Die 't niet en doen haar plaatze mee.
16. Veroordeel niet op dat de Heer
U niet veroordeel naa zijn leer.
Maar gedenk vry,
Dat gy zoo wel kond doolen
In veelen, als uw we'er-party.
17. Wild gy niet dat u God terstond
Om 't mis-verstand stoot in d' af-grond
Doe van gelijk
| |
[pagina 349]
| |
Met uw verdoolde broeder,
Ontzeg hem niet licht 't Heemel-rijk.
18. Maar draag al wat te draagen is;
Veel beeter is 't te treeden mis,
't Geen donker staat,
Dan dat men iet zou drijven
't Geen by God zelven is gehaat.
19. Gy Christen Princen, wie gy zijt,
Heb vreede lief, licht oordeel mijd,
Uw naasten draag
En laat ons elk de meeste
Zijn in 't geen zeeker God behaagd.
Joost Hendriksz. |
|