Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
Op de wijze; O! Kers-nagt schoonder dan de dagen.1. ALs ik denk aan den tijd voor-leeden,
Zoo word mijn hert geheel door-sneeden,
Om dat de liefde is vergaan,
En dat den haat in plaats gekoomen,
Doet treuren de op-rechte vroomen,
En door verwond'ring' stille staan.
2. Ach! Denken zy, o Heer gepreezen!
Wel anders was het hier voor deezen,
Doe men malkander al verdroeg,
Doe onder ons de liefde brande,
En bragt verwond'ring' in deez landen,
Dat men zoo voor malkander boog.
3. Eerst sprak men al-tijd van 't verdraagen,
Waar zy 't op-rechte leeven zaagen:
Hier heeft de Sathan op gewaakt,
En heeft haar deezen roem ont-noomen,
Want dit is klaar, men acht geen vroomen,
Als haar verstand wat anders smaakt.
4. Om deeze naaktheid te bedekken,
Ziet men-ze vyge-blad'ren trekken,
Maar, laas! Haar naaktheid is te bloot,
Hoe dan men 't schikt 't en wil niet voegen,
Men kan d' op-rechten niet vernoegen,
Veel min dien wijzen God zoo groot.
5. Och! vrienden doe uw oogen oopen,
Let doch op zaken, niet op hoopen,
Van die verkeerd van oordeel zijn:
| |
[pagina 328]
| |
Wild doch Iesus, onz Kooning smeeken,
Zoo ziet gy klaar, alle gebreeken:
Hy zal u redden uit uw pijn.
6. Och Heer! verlicht doch eens de oogen,
Van die de Sathan heeft bedroogen,
Met zijn door-trapte listen groot,
Is 't moogelijk, Heer! en kan het weezen,
Zoo wild haar altemaal geneezen,
Van deez fenijn'ge beet ter dood.
7. Maar, lieve God! kan dit niet weezen,
Blijven der veelen on-geneezen,
Uw oordeelen zijn diep en groot,
Wild u de kleinen dan ontfarmen,
En draagze zelver in uw armen,
Zoo zijn zy zeeker voor de dood.
8. O God! doe toch de groote beeven,
Blaas in uw Schaapen, toch het leeven,
Waar door zy wijs en moedig zijn,
Op dat zy 's Weerelds macht niet vreezen,
O Godes Zoon! laat haar geen weezen,
Zoo krijgt uw Vaaders naam zijn schijn.
9. O! treur met my alle op-rechten;
Om dat de liefde is vergaan,
De lamp gaat uit, en wil niet branden,
O Maagden keer u de schanden,
Eer gy moet eeuwig buiten staan.
10. En gy zoud droevig moeten roepen,
O! lieve Bruidegom doet open,
En leid ons in uw bruilofts-feest,
En Hy zou zeggen weg gaa buiten,
Men zal de deur niet we'er ont-sluiten,
Uw lamp was uit. O traage geest!
11. Ach! vrienden Gods, wild beeter waaken,
| |
[pagina 329]
| |
Spiepel n doch aan deeze zaaken,
Die deeze Slaapers is geschied,
Staat gy, zie toe, wacht u voor 't vallen,
Wandel doch niet, of niet met allen;
Want deezen Kooning scherp toe-ziek.
12. Ach Godes Zoon! let op het roepen,
Van die haar hert geheel staat oopen,
En dorsten naa uw komste groot,
Wild haar van 't leevens waater schenken,
Op dat z' in liefde gants verzinken:
U liefd' is sterker dan de dood.
H.A. |
|