Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: Psalm 118. Of: 140. Of: De tien gebooden. Of: Ik arm schaapje
| |
[pagina 301]
| |
3. Op dat de liefd haar mag uit-spreiden
Ver over 't geen ik doe of laat:
Och Heer! wild zoo mijn hart geleiden,
Dat 'k stel uw eer in d' hoogste graad.
4. Laet my geen ding zoo hoog oit achten
Als uw mijn vreugd, mijn God, mijn Heer.
Laat my uit liefde al-tijd tragten
Om U te dienen tot uw eer.
5. Och! Wild de liefde zoo ont-steeken,
Dat Gy noit gaat uit mijnen zin,
En on-verzaadigd U mag smeeken
Meer als een minnaar zijn vriendin.
6. Op dat ik U zoo mag aan-hangen,
Dat uwen dienst my noit verveeld,
Zoo wel als my 't verdriet komt prangen,
Dan als Gy vreugd my meede-deeld.
7. Heer! laat ik trouw'lijk zorge draagen,
Dat ook, wiens werk, blijft on-gedaan,
Uw werk op 't hoogst my mag behaagen;
En neerstig mag voor allen gaan.
8. Op dat ik alles mag verzaaken,
Dat my van uwe liefde scheid,
Om meer en meer U te genaaken,
O goede God! in eenigheid.
9. O Groote God! Gy zijt de liefde
Wie in U blijft Gy blijfd in hem.
Och! dat uw gunst my al-tijd stijfde,
Dan zoud mijn liefd eerst hebben klem.
10. Lat my zoo sterk steeds zijn bevonden,
Dat ik 't in 't minste niet en agt,
Al werd ik van de spitze monden
Om mijnen yver uit-gelagt.
11. Maar laat mijn liefde meer ontsteeken
Als men in 't goed my teegen-staat.
| |
[pagina 302]
| |
En draagen duldig 't schimpig spreeken
Om Uw liefd. Heer, mijn toeverlaat!
12. Al waar 't schoon dat de meeste luiden,
Door haat of on-verstand verblind,
Al mijn bedrijf ten quaadsten duiden:
Maak dat uw liefde 't al verwind.
13. Laat my mijn naasten zoo beminnen
Gelijk my zelven, tot uw eer.
Om uwent wil met hart en zinnen:
Och geef my kragt daar toe, o Heer!
14. Ei laat de liefde my regeeren
En heilig stieren naa uw zin,
Dat ik mijns naastens schaad mag weeren,
Zijn eere zoeken, met gewin.
15. Laat my door gierigheid niet tragten
Alleen te zoeken mijn proffijt:
Maar ook mijn naasten waardig agten
Mijn gunst te toonen t' aller tijd.
16. Op dat mijn woorden en mijn werken
Hem moogen stigten tot uw eer.
Wild my hier in, o God! versterken,
Dit te beyv'ren meer en meer.
J.C.W. |
|