Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijOp de wijze: 's Winters, Soomers even groen, &c.1. EEn eenig een heb ik in 't hert verkooren,
Mijn Heer, mijn ziele medicijn;
Zijn waare weegen die wil ik naa spooren,
Al is 't naatuur en 't vlees een pijn;
D' Affectie, zinnen, wil en all' mijn kragten
't Moet t' zaam in ordinanties staan,
Om eens te dienen 's Geests zugt en klagten,
En daar me'e in mijn oorspronk gaan.
2. Lustig schoon, vol vreugd' en zoet zal weezen
Mijn zielen grond door Gods aan-schijn,
Als ik de lieve Engeltjens gepreezen
Heel in de liefd' gelijk zal zijn,
Om naa Gods wil gantz williglijk te leeven,
| |
[pagina 262]
| |
Door ootmoed, af-gescheiden, puur,
En met een vry en een los over-geeven,
In als gelaaten t' aller uur.
3. In God wil ik mijn heel end' al verliezen:
(Mijn Bruid'gom is mijn 't schoonste schoon)
En kiezen hier in 't minste niet te kiezen,
Want Hy zal weezen al mijn loon.
Geen herts-begrijp en kan dit loon verzinnen,
Geen creatuur en kan 't verstaan,
Wat deeze smaaken in haar ziel door minnen,
Die eens van alles zijn ontdaan.
4. Zeer lief en zoet zijn mijn de vijf fonteinen
Gevloeid door Iesus liefde vuur;
Als ik uit simpel en op-regt God-meinen,
Voor al mijn zonden zugt en truur:
Dan vloeyen zy heel zonder af te laaten,
En waszen my mijn zieltje klaar,
Dat ik Gods in-spraak puurder zou bevaaten,
Om my in all's te neemen waar.
5. Adieu nu Weereld vol van all' on-rusten,
Adieu waan-zoet, en yd'le schijn;
Adieu natuur, en al mijn vlees wel-lusten,
Gy zijt mijn ziel een quaad fenijn:
Ik wil u door gods graci gants verzaaken,
En leggen 't hert voor mijnen Heer;
Op dat zijn Geest mijn ziele mag vermaaken,
En ligten all' mijn smert, en zeer.
6. Bemin ik God van gantzer zielen kragten,
Dat 's met mijn Mens of al 't gemoed,
Zoo zal zijn liefd' uit liefde my verwagten,
En toonen my zijn eeuwig goed;
Dan zal mijn geest in God zoo schoon op-luiken,
Zijn in-vloed zal mijn ziel zoo voe'n,
Om hier 't begin van 't eeuwig te gebruiken;
| |
[pagina 263]
| |
Hier is maar stilt en rust van doen.
7. Eenig en bloot in God geheel gezonken,
Ag! wat is dit een hooge staat,
Om te gevoelen God zijn liefde vonken,
Wat vreugd' of dit te booven gaat!
Mijn ziel vol-doe dan al uw Gods begeeren,
In liefd' en in bescheidenheid,
Uw vlees en bloed en schroom niet te verteeren
Om God, daar all' uw rust in leid.
8. Tot niet, jaa niet zoo moeten wy verdwijnen,
En houden gants niet ergens meer,
Zal 't God'lijk ligt op 't schoonst' sta'ig in ons schijnen,
Tot Goodes hoogste lof en eer.
In 't kruis en lijden vroolijk te vol-heerden,
Dit maakt ons een zoo zoeten grond,
Dat wy ontfangen hier, met grooter weerden,
De kus met zijnen eigen mond.
C. Laakh. |
|