Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
Toon: Elk heeft zijn by-zonder drijven.1. LAat ook koomen wat wil koomen!
Duivel, Weereld, wat het zy,
Rampen, smerten, kruis en lij,
'k Sal niet swikken, schrikken, schroomen
Voor al 't geen, dat vlees'lijk hiet,
Iesus en verlaat ik niet.
2. Buurman Vrienden, Vaader, Moeder,
Man of Vrouw, hoe naa bevrind!
En hoe teeder ook bemind!
Zoon, of Dogter, Zuster, Broeder,
Of wie dat het oit aan-ried,
Iesus en verlaat ik niet.
3. Al hoe wel dat zelfs een ieder
Iesus ook verlaaten wou,
Egter even-wel ik zou
Iesus niet verlaaten, wie der
By Hem blijft, of van hem vlied;
Iesus en verlaat ik niet.
4. In het zoet en in het zuure
Blijf ik mijnen Iesus by,
'k Lij dan ook, wat dat ik lij!
Nood nog dood zal my verruuren,
't Zy ook wat 't zy voor verdriet,
Iesus en verlaat ik niet.
5. Laat de Duivel woeden raazen!
Iesus is mijn rust, mijn rotz,
Met hem ik de Duivel trotz,
| |
[pagina 227]
| |
Laat hem vier en moord uit-blaazen!
Iesus my zijn hulp aan-bied,
Iesus en verlaat ik niet.
6. Wat ik lij of niet en lijde,
Een kus van Iesus mond
Die verzet dat we'er terstond,
'k Lij dat lijden met verblijden,
Als hy maar een straal uit-schiet,
Iesus en verlaat ik niet.
7. 'k Schrik nog swik voor 's Weerelds dreigen,
'k Agt haar zuur-zien niet met al,
Haaren toorn en on-gunst zal
My dog nimmer tot haar neigen,
Hoe vergrimd zy my aan-ziet,
Iesus en verlaat ik niet.
8. 's Weerelds zoet-zien is my zuur-zien,
Wee! In dien ik ben haar vrind!
Van de Weereld word bemind!
's Weerelds laggen is my stuer-zien,
God my 's Weerelds gunst verbied,
Iesus en verlaat ik niet.
9. Een zoet aan-zien van zijn oogen,
Dat verzoet, verzet heel ligt,
's Weerelds donker zuur gezigt;
Als wy dat genieten moogen,
Alle droefheid die vervlied,
Iesus en verlaat ik niet.
10. Wild de Weereld spotten hoonen;
In en sloot my daar niet aan,
't Zelfd' is Iesus ook gedaan;
Zijn smaadhe'en zijn mijn kroonen,
Of zy nog zoo vinnig schiet,
Iesus en verlaat ik niet.
| |
[pagina 228]
| |
Tweede Deel.11. Laat de Weereld lokken, tokken;
Ik en geef haar geen gehoor,
Voor haar troonen 'k stop mijn oor,
Neen, zy zal my niet verlokken,
Of zy nog zoo koop'lijk bied,
Iesus en verlaat ik niet.
12. 's Weerelds bleijen is my vloeken,
Queelen quellen, streelen zijn
Steeken, al haar zoet fenijn
Vlemen vliemen, laatz' het zoeken,
Hoe zoet haar gevlei geschied,
Iesus en verlaat ik niet.
13. Al haar ligt dat is my duister,
Kroonen, troonen, grooten staat;
All' haar heerlijkheid vergaat;
Die betoverende luister,
Hoe zy flonkerd, die verschiet,
Iesus en verlaat ik niet.
14. Wat zijn schepters, kooninkrijken?
Leemen nieten, pluimen-ligt,
By dat eeuwig swaar gewigt;
O! die moeten daar voor wijkken:
Of my 't aardze groot ontschiet,
Iesus en verlaat ik niet.
15. 'k Heb een ander gloor in d' oogen,
Die men ziende niet en ziet,
En niet hebbende geniet:
Die al 's Weerelds schoon doet dooven,
Als men die daar by beziet,
Iesus en verlaat ik niet.
16. Al woud' iemand aan my schenken
Voor zijn liefde al het goud
| |
[pagina 229]
| |
Van zijn huis, voor-waar ik zoud
Gants veragten, en niet denken,
Hem te schatten teegens iet,
Iesus en verlaat ik niet.
17. Of schoon iemand naakt en blood is,
Nauwelijks een penning heeft,
Op de gunst van and're leeft,
Geen Koning zoo rijk en groot is,
Als hy Iesus maar geniet,
Iesus en verlaat ik niet.
18. Iesus zal mijn goud mijn goed zijn,
Kostlijker dan al het geen
't Zaam gevonden word bene'en,
In hem zal mijn over-vloed zijn,
Hy mijn all' zijn. Lieve ziet!
Iesus en verlaat ik niet.
19. Of men schoon all' vreugd' der aarden
En haar blijdschap aan my gaf,
Iesus zoet dat maaktze laf;
Zy is my van geener waarden,
Hoe zoet zy my zig geliet,
Iesus en verlaat ik niet.
20. Weerelds zingen is my zugten
Reijen schreijen, laggen is
Mijne ziele bitternis,
'k Schep geen vreugd in haare klugten
In een Ydel Weerelds lied.
Iesus en verlaat ik niet.
21. Naa dat laggen volgd een weenen,
O ! die vreugde die breekt op,
Hoe bitter is haar grond-zop!
Naa dat zingen volgd een steenen,
Hoe die vreugde my ook vrijd,
Iesus en verlaat ik niet.
| |
[pagina 230]
| |
22. Mag ik maar daar booven zingen
's Heemels Halleluja, Heer!
Ik en wensch geen vreugde meer,
En daar Davids sprongen springen,
Weg dan Weerelds vreugde, vliet.
Iesus en verlaat ik niet.
J.C. |
|