Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 224]
| |
Stemme: Wy hebben een goede maare verstaan.1. LAat ruiszen en laat waijen de wind
Van lijden en verdriet,
Die God van herten vuurig mind,
Die en schaad het alles niet.
2. De Sathan komt met zuur en zoet,
Met lijden en met lust:
Maar een regt Goddelijk gemoed
Dat en word niet eens ontrust.
3. Zijn slaagen vallen al-tijd mis:
Komt hy met zoetigheid;
Dat het geen laggens tijd en is,
Word hem weeder voor-geleid.
4. Komt hy gelijk een leeuw of beer
Verscheuren goed en bloed;
Zoo word men vroolijk in den Heer,
En men denkt om 't eeuwig goed.
5. Komt hy den vleische smeeken wel
Als eenen vriend quanzuis,
Een Christen kend zijn treeken wel,
Daar-om vlied hy tot het kruis.
6. Zoekt hy gekijf en groot geschil,
Een Christen al toe-geeft,
Hy steld zijn wil in Goodes wil,
't Loopt zoo veer als 't voeten heeft.
7. Een Christen kan daar over-heen,
Maar wat is de oorzaak?
Hy is met weinig wel te vre'en,
En hy zoekt hier geen vermaak.
| |
[pagina 225]
| |
8. Zijn hert en hangd aan geenen schat,
Die dog niet blijven en kan;
En heeft hy wat, zoo geeft hy wat;
Maar hy vind 'er hem niet an.
9. Alleen slaat hy zijn ziele gaa,
Want als die schaade lijd,
Zoo agt hy zijn gewin voor scha'e,
En zijn schaade voor profijt.
10. Wat hoefd een Christelijk gemoed
Met zorg te zijn geplaagd?
Hy heeft zoo rijken Vaader goed,
Die voor hem wel zorge draagd.
11. Gods Engel al ronds-om hem legt,
Gelijk een sterke schans,
Op wat manier den Sathan vegt,
Zoo en heet hy dog geen kans.
12. Zijn lampe staat al-tijd en brand,
Hy ziet al heen en weer,
En met de waapens in de hand
Veld hy zijnen viand neer.
13. Een Christen slaat niet in de lugt,
Nog op het on-gewis;
Als hy 't vergankelijk ontvlugt,
Vind hy 't geen dat eeuwig is.
J.P.S. |
|