Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijVois: In doods geweld lag ik gevaan.1. EEn eeuwige vreugd, die niet en vergaat,
Komt my al-tijds te vooren;
Dat is de Heer mijn toe-verlaat,
Die my zijn stem laat hooren;
Dan krijg ik zuld een vreugd,
Mijn hert is zoo verheugd,
Als Hy my komt beschouwen;
De Heer door zijnen Geest
Weerd van my alle tempeest,
Op Hem alleen staat mijn betrouwen.
2. Noit meerder vreugd in my en was
Dan nu in deeze tijden,
Mijn treuren vergaat my al-zoo ras,
Gods-woord doet my verblijden.
Als ik denk om 't eeuwige goed,
Dan hebbe ik zulk een moed,
Dat ik 't niet kan vertellen;
Van vreugden en jolijt,
En vind k geenen strijd,
Al is 't dat zy my quellen.
| |
[pagina 231]
| |
3. Te regt heeft wel de Heere gezeid,
Ik en zal u geen weezen laaten;
Ik maake voor haar de steede bereid,
Die my hier niet en verzaaken:
Maar die my hier belijden,
Die zal ik t' allen tijden
Belijden alle-gaader
Voor mijn Heemelsche Va'er:
En vrees niet gy kleine schaar
Ik ben alleen uwen ont-laader.
4. Hoe zoud ik moogen zijn beswaard
Als ik zulken troost vinde?
Dat hy my als zijn oog-appel bewaard,
Zeggende, mijn beminde,
Mag een moeder haar eigen Kind
Verlaaten, dit wel verzind;
Al waar 't dat zy 't ook deede,
Zoo zal ik u nimmer-meer
Verlaaten, doet naa mijn leer,
Maar brengen in 's Heemels steede.
5. Al-zulken troost heb ik ontfa'en,
Geen vreeze komt my aane,
Dat heeft de Heere God gedaan
Met zijn zoete vermaane.
Nu en vreez ik sweerd nog gloed,
Daar af dank ik den Heere zoet,
Dat Hy my zoo komt sterken.
Die op de Heer betroud,
't Is wonder wat hy aan-schoud,
Als God in hem komt werken.
6. Maar 't werk Gods word niet gezien
Met vleeschelijken oogen,
Het moet al in den Geest geschien,
Anders en mag 't niet doogen,
| |
[pagina 232]
| |
Wie daar-om doet eenigen vlijt,
Het is al verlooren tijd,
Zy moeten eerst her-booren weezen
Uit waater, geest en vier,
Al naa Christus manier,
In een nieuwe leeven verreezen.
7. Geen Menschen en moogen dit bevro'en,
Zy moeten haar eerst bekeeren,
En haar goed-dunken van haar doen,
En volgen 't woord des Heeren;
Zoo Christus spreekt voor-waar,
Wilt iemand my volgen naar,
Die moet hem eerst verzaaken,
En draagen zijn kruice vry
Uit liefde volgen my,
De waarheid zal hy smaaken.
8. Lof, prijs en eere zy God vermaard.
Die my zijn waarheid schoone
Uit grooter liefde heeft verklaard
Van zijne hooge throone;
Het is een milde weerd,
Hy geeft elk wat hy begeerd,
Die in den Geest en waarheid beeden,
Die geeft Hy zulk een mond,
Die noit Mensch en weeder-stond
Door zijn genaadigheeden.
J. d. Tollen. |
|