Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Stemme: Waar mag zy zijn, de liefste mijn.1. MYn God! waar zal ik heenen gaan?
Wild my op uwe weegen stuuren
Den viand komt nagt en dag om my staan
En wil mijn ziele verscheuren,
O Heer! laat my uw Geest ontfa'en,
Zoo blijf ik om uwe weegen staan;
Dat ik uit het boek des leevens niet worde gedaan.
2. Toen ik in Egypten zat vast
Den ruimen-pad in-ging treeden,
Toen was ik gezien en een waard gast,
Van de Weereld was ik doen in vreeden,
Toen was ik vast in 's Duivels strik,
Mijn leeven was afgrijsselik
Den Duivel diend ik vlytelik.
3. Maar toen ik my tot den Heer begaf
En van de Weereld my ging keeren,
En my liet helpen uit dat booz geslagt,
En verzaakte Antichrist leere,
Toen was ik begekt en zeer versmaad,
Om dat ik veragte Babels-raad.
De geregtigen worden al-tijd gehaat.
4. Als men ook leest van Abel fijn,
Zacharias wil het niet vergeeten;
Daniel worde met valze schijn
In den kuil der leeuwen gesmeeten,
| |
[pagina 209]
| |
Zoo hebben zy de Propheeten gedaan
En Christus zelve (wild dit verstaan,)
De Apostelen zijn niet vry gegaan.
5. Veel liever kiez ik on gemak.
Al met Gods kinderen te lijden,
Dan ik van Pharao ont-fang den schat,
Om een kleine tijd met hem te verblijden.
Pharaos rijk is tijdelijk,
Christus rijk duurd eeuwelijk,
Hy ont-fangt zijn kinders zeer blijdelijk.
Goodes-Troost.
6. In de Weereld , werd gy versmaad
Wild u daar in verblijden,
Want Christus die wierd ook gehaat
Om ons daar door te bevrijden,
Hy heeft dat hand-schrift weg-gedaan,
't Welk den viand had ont-fa'en,
Wild gy, gy meugd in 't leeven gaan.
7. Als gy door 't vier word onder-Zogt
Den smaallen-pad begind te treeden,
Verbrei als dan des Heeren lof,
Blijf dog vaste op zijn reeden.
Is 't zaak dat gy vol-standig zijt,
Zijn woord al voor de Menschen belijd,
Hy geeft u de kroon zeer blijdelijk.
8. Kom hier mijn Bruid ontfang de kroon
Een hals-band rood van goude
Trek aan dat kleed, zeer wit en schoon,
Uw Iaaren zullen niet verouden.
Door den dood zijt gy in 't leeven gegaan,
De traanen worden van uw oogen gedaan,
U en zal geen leed meer koomen aan.
9. Nu staat gy Zion zeer wit en schoon;
De kroon is u gegeven.
| |
[pagina 210]
| |
Den naam mijns Gods en 't nieuw Ierusalem
Heb Ik op u geschreeven.
Gy waard mis-maakt en zeer ont-daan,
Nu hebt gy het blinkende-kleed ont-fa'en,
En zijt tot mijnder ruste in-gegaan.
10. Dan zullen de Godloozen zien
En uwe heerlijkheid aan-schouwen;
Dit zijnze, waar zullen wy vlien?
Wiens leeven dat wy hebben gehouwen
Voor zotterny ende gekheid;
Wy meinden dat zy waaren verleid:
Maar nu leeven zy in der eeuwigheid.
11. Die ons dit liedeken heeft gesteld
En ter eeren Gods gezonden,
Van den ouden Adam was hy gequelt,
Daar toe zoo zeer gedrongen.
Bid God dat de liefde in hem ont-fengt,
Dat hy hem met Babel niet en vermengd,
Zoo mag hy mee koomen in 's Heemels-tent.
Men. Sim. |
|