Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: O Heer! hoe zijn zoo meenig-foud.1. MYn ziel weez al-tijd wel gemoed,
Al 't quaad, dat u de Weereld doet
Zal haast vergaan,
Maar blijft in 't woord des Heeren:
| |
[pagina 201]
| |
Hy zal u maaken onbela'en.
2. Vald u het kruis by wijlen swaar?
De waarheid lijd en gy met haar.
Weez wel gemoed.
Smal is den weg er eeren
En zaalig deezen teegen-spoed.
3. Ik ven verstooten van der hand,
Een balling in mijn Vaader-Land,
Nu hier, nu daar.
Die my verdreeven, zeiden,
Mijn woorden waaren 't land te swaar.
4. O land! Verheeven op uw leer,
Waar 't gy ook nog zoo swak en te'er?
Was 't u een pijn
Uw ooren te bereiden
Ter waarheid? En mogt dat niet zijn?
5. Uw leiders hebben u verleid,
Genaad en leeven toe-gezeid
Al doet gy niet,
Dat onzen Zaalig-maaker
De Heer der Heeren ons gebied.
6. Dat waaren jaa de woorden mijn.
Ik meinde 't was u medicijn.
Was dat de schuld?
Was dat de God-verzaaker?
En ben ik daarom niet geduld?
7. Of was 't om dat ik niet en wist,
Daar uw geleerdheid wel om twist?
Maar die de kragt
Van Christelijke zeeden
Verloochend heeft en weg gebragt.
8. Uw leeraars heerschen over-dij,
Den goeden weg beletten zy.
Als ik bestond
| |
[pagina 202]
| |
Voor u daar in te treeden
Zy slooten my wel haast den mond.
9. Mijn bidden was daar on-verhoord.
Zy waaren op het ligt verstoord.
Haar digten raad,
Door af-gebrooken woorden,
My zogt te brengen in den haat.
10. Voor-waar, dat 's 't oude listig oog
Van een verdurven Synagoog;
Den ouden voet
Van die daar oit versmoorden
Het regt onnoozel Christen bloed.
11. Daar ik, zy wisten zelfs wel wat,
Ten besten voor-gesprooken had,
Die hebben 't net,
Om in verdriet mijn leeven
Te brengen, my al-zoo gezet.
12. O! die zoo trouwelijk gesmeekt,
Uw oor in 't stof der aarden steekt,
En bijt uw vriend,
Wat had ik toen bedreeven
Aan u, dat zulk een dank verdiend?
13. Dat gy my voor een ketter scheld,
Of lasteraar, en met geweld
U openbaard;
Dat hoop ik al te lijden,
Te lijden, naa mijns Heeren aart.
14. Mijn Broeders meenig in 't getal,
Die drinken van de zelve gal,
Maar dat 's de wijn,
Waar in wy ons verblijden,
En droefheids overwinnaars zijn.
15. Al schuilen wy en zijn gevlugt,
En over-kreeten van 't gerugt:
| |
[pagina 203]
| |
De waarheid duikt,
Maar om te gaan verrijzen,
Gelijk de Zon die 't al ontluikt
16. Wanneer de grooten Herder all'
Zijn schaapjens eens vergaaren zal,
Ik meen als dan
Hy geen geloof zal prijzen,
Daar uwe vrugten koomen van.
17. Die hem beleeden 't zijner eer,
Dat hy is onzen eenen Heer,
Hebt gy onthaald
Met droefheid en met traanen,
Door uw bedrijf haar af-gedaald.
18. Bedekt met smaad en uit haar huis
Van vriend en maag' al onder 't kruis
Doen heenen gaan:
Op yder vrye baanen
Drijft gy een yder op haar aan.
19. Gy zaagt haar gaarn in stervens nood,
(En meind dan waar het on-kruid dood)
Of weg-geleid
In banden van Trajaanen;
Van meenig Martelaar beschreid.
20. Uw wettigheid u niet en baat,
Uw zuiverheid, nog toe-verlaat,
Die, met geschil
Van 't Goddelijke weezen,
Veragt de Goddelijke wil.
21. Maar Gy, o God! Die alles ziet,
En proefd, en troost ons in 't verdriet,
Verligt het land;
De oogen wild geneezen
Van die zoo tasten naar de wand.
22. En gy, die God van herten vreesd,
| |
[pagina 204]
| |
Gedreeven door een ander Geest,
Bewaar u schat
In deeze boozen daagen,
En gaa al voort op 't regte pad.
23. Bezin en doe wat Christus eist
Zoo doende gy ten Heemel reisd.
De Sathan jaagd
Uw ziel met duizend laagen:
Maar Gods geweer hem teegen-draagd.
24. Met ernst bestraf en laat het quaad.
Maar tog uw viand niet en haat.
Word by bestre'en,
Doe wel, en strij met lijden;
De Heer is ons zoo voor-getre'en.
25. En gaa geen oude schaaduw naa
Van Iesus af naa Iosua.
Onz land en lot
Is niet van deezen tijden
Onz hulp en heil is onzen God.
26. Dien ouden Testamentze-held
Wel meenig Kooning heeft geveld:
Maar op den troon
Van alle magt gezeeten
Is Christus Gods beminde Zoon.
27. Een beeter wet, een beeter goed
Verworven door geen viands bloed
Hy ons voor-leid.
O glorij ongemeeten!
Voor zijn gehoorzaam volk bereid.
J.E.G.
|
|