Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: En is 'er niemand inne, sprak daar eens Heeren knegt.1. ZIe aan, o Heer! dit lijden
Van Zion uw teere Bruid;
't Welk geschied in deeze tijden,
Elk stoot-ze heen ter poorten uit,
Om dat-ze, o Heer! uw wil beduid.
2. In 't veld moet zy logieren,
En lijden haar baaring daar
Onder de wilde dieren,
Met traanen moet zy spijzen haar,
Als of-ze van U verlaaten waar.
3. Proefd Gy dus uw vriendinne,
O Heer! als 't goud door den vier?
Wat zal dan den booz' beginnen
Die uw tempel vernielen hier,
En storten 't Lams-bloed zonder af-keer?
4. Rond-om Ierusalem heenen
Onz bloed men als waater vergiet,
Onz vreugd verkeerd in weenen,
Uw schoon lof zang en hoord men niet,
| |
[pagina 194]
| |
Van pijne droefheid en swaar verdriet.
5. In onze naa-buurs oogen
Zijn wy als zotten geagt:
Heer! hoe meug-dy 't gedoogen,
Dat men ons dus vervolgd on-zagt,
Als of wy waaren der dieven geslagt.
6. Als slagt-schaapjens, o Heere!
Zijn wy gereekend, en dwaaz;
Men bood ons, om uw leere,
Men zet ons vlees tot voogel-aas.
O Heer! wanneer eind dog haar geraaz?
7. Niet een stad, die ons te regte
Gedoogen of lijden kan,
Ter poorten uit zy ons vegten,
Baals dienaars doen ons in den ban,
En meinen zy doen U een dienst daar an.
8. Naa U verlangd my, Heere!
Als een moed gejaagen hert,
Zie eens van booven neere,
Men baard in weedom ende smert,
Sterk ons, o God! dat men vol-herd.
9. Waar-om laat Gy ons lijden
On-regt, vervolg en geweld?
Gy laat ons goed-koop glijden
En neemet voor ons ook geen geld,
Haal ons weeder, o Heer! Gy trouwe held.
10. Strij, o Heer! met mijne strijders,
Ik en mag niet klaagen meer,
Laat beschaamd zijn mijn benijders.
Ik beveel U mijn zaak, o Heer!
Regt Gy-ze dog uit naa uw begeer.
11. Ging ik met u in 't regte
O Heer! Gy behield dog regt,
Maar dit vraag ik U slegte,
| |
[pagina 195]
| |
Waar-om gaat het wel den boozen knegt,
Die al-tijd tegen de waarheid vegt?
Goddelijke-Troost.
12. Eylaas! Ik moet eens spreeken,
Hoor my uw Bruidegom zoet;
Uw leet zal ik haast wreeken,
En van haar eisschen uwe bloed,
Hier-om, o mijn Bruid! heb goeden moed.
13. Laat u, o Bruid! genoegen
Met mijnder genadigheid:
Ik zal u een kroon toe-voegen,
Die duuren zal in eeuwigheid,
Voor dat gy nu baard met swaar arbeid.
14. Leg af uwe treur-kleeren,
Doet uw cieragie aan,
U en zal geen leet meer deeren,
De tweede dood zal u niet scha'en,
Uw traanen zullen u zijn af-gedaan,
15. Ik geef u blijde herten
Voor eenen bedroefden Geest,
Al baard gy nu in smerten,
Dat komt Evan alder-meest,
Om dat-ze on-gehoorzaam is geweest.
16. Verblij u, o gy schoone!
Uw baaren is nu al geschied,
Ik koom en breng u loone
d' Welk noit Menschen oog en ziet,
Dat geef Ik u uit genaaden om niet.
17. Zaalig zijn alle oogen,
Die zien, dat gy nu ziet,
Zaalig zijn die 't gedoogen,
Wat haar om mijnen naam geschied,
Want Ik uw Heer een betaalder hiet.
18. Oorlof, o hoopken kleine!
| |
[pagina 196]
| |
Hier ende daar verjaagd,
Ik groet u uit liefde reine,
Al haat men u, weez niet verzaagd,
Dit aardze huis voor 't Heemelze waagd.
|
|