Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: Ziet dat gy u wel beraad.1. OCh Broeders! En weez dog niet bedroefd,
Gy, die 't hier moet bezuuren;
In de Weereld is ons druk beloofd:
Maar 't en zal niet eeuwig duuren.
Een weinig tijd duurd ons ellend:
Maar d' eeuwige vreugd en neemd geen end,
Och Broeders en Zusters! Weez dit bekend.
2. Al 't lijden van deeze Weereld is klein,
Doen Paulus woorden blijken,
Hy agt het by de vreugde (certein)
Niet waardig om te gelijken.
Och Broeders! Wild hier agt op-slaan,
Ontziet u niet den nauwen weg te gaan,
Die daar leid tot den leeven, als wy verstaan.
3. Den ruimen leid ter verdoemenis,
't Welk Christus niet en heelde:
De vreugde, die hier ter Weereld is,
| |
[pagina 191]
| |
Dat is een zeer kleine weelde.
Of wy hadden getriumpheerd,
Of wy waaren gepersequeerd,
Wat is het dog als het is gepasseert?
4. Maar als wy in die glorij zijn,
Dierbaar is zonder ende,
Niet en zal ons letten druk of pijn,
Nog die voor-leeden ellende.
Zaalig zijt gy, die hier nu schreid,
En dorstet naa de geregtigheid,
Want gy zult nog laghen zoo Christus zeid.
5. Gedenk op 't geender geschreeven staat,
Hier meede wild u stillen,
Zoo wie, spreekt Christus, om my verlaat
Of om 't Euangelijs wille,
Huis, hof, akker, heb geen getreur,
Gy zult honderd-foud ontfangen daar veur,
Hier naa dat eeuwig leeven, 't en is geen leur.
6. Het is al tijdlijk wat hier blijkt,
Dat men nu ziet voor oogen,
O Christenen! Daar niet op en kijkt,
Maar wild u laaten genoegen,
Als God voedzel en dekzel geeft,
Want niemand, zeid Christus, daar af en leeft,
Van 't gene dat hy over-vloedig heeft.
7. Waar dat wy hier zijn in 't aardze dal,
In steeden of in dorpen,
Zoeken wy het rijke Gods voor al,
Zoo wil hy nooddruft toe-werpen.
Zijne beloft faald nimmermeer.
Og vrienden! Blijf dog vast by Christus leer;
En werp u vertrouwen niet van den Heer.
8. De Heere die heeft alzulken trek
Tot allen die hem vreezen,
| |
[pagina 192]
| |
Zy en hebben nimmer-meer gebrek
Van eenig goed, zoo wy leezen.
Arbey met uw handen, zoo 't behoord;
Beveel dan de zorg den Heere voort;
Hy zorregd voor u, zoo getuigd zijn woord.
9. Troost u, en geloof Gods woorden schoon;
Zijn woorden zijn geen gloozen;
En vreez haar niet, die het lighaam doon,
Maar wild zorvuldigheid loozen.
In Gods handen u al-tijd steld,
Want hy heeft onze hairen al geteld.
Zijn magt is veer booven Babels geweld.
10. D' Regt-veerdige zielen zijn in Gods hand,
En laat u niet vervoeren,
De pijne des doods, naa 's schrifts verstand,
Die en zalze niet aan-roeren;
Gods volk word nu vast uit-gerood,
Zy worden gekastijd, maar niet gedood,
Zoo ons Paulus zeid, wy leezen 't bloot.
11. Of wy hier al leefden naa den vleis,
En deeden naa onze lusten,
Zoo mest men sterven, smaak dit een reis,
Nu verhoopen wy te rusten;
Want wy nu geregt-vaardigd zijn,
Door 't geloofde zouden gestorven sijn,
Begraaven in 't doopzel op dit termijn.
12. Nu wy staan op al zulken voet,
Dat wy in Goode leeven,
Zoo laat ons blijven by Gods woord vroet,
Gelijk d' Apostelen dreeven.
Slegt ende regt elk in zijn graad;
En agten op geen vernuftige praat,
En laat u niemand onttrekken de raad.
13. Oorlof Vrienden, Broeders , waar gy zijt,
| |
[pagina 193]
| |
Ik groet u altezaamen,
Blijf vroom en vol-standig in den strijd,
En wild op geen menschen raamen,
Behoud d' Apostels leering net,
Op dat u niemand in 't goede belet:
Hierom zoo laat ons waaken in 't gebed.
S.G. |
|