Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Stemme: Wie zig ter hooger Schoole geeft.1. DEnk dat de Weereld pillen heeft,
Die zy, met zoet bestreeken, geeft;
Op dat voor liefflijk zy bekend,
't Geen pijn en smarte baard in 't end.
Gods wil voor al moet zijn gedaan;
Om 't eeven, hoe 't 'er voorts mag gaan.
Staa buiten al des Weerelds lust,
d' In-wendig is de beste rust.
2. Gy kend de weegen van de deugd,
Als weegen ter vol-maakter vreugd:
Gy ziet de Weereld open-staan
Daar zoo veel deugd moet zijn gedaan;
Gy weet den eis van uwen Heer,
Dewijl gy hebt zijn woord en leer;
En kunt, door zijn genaad en kragt,
Vol-brengen daar gy sterk na-tragt.
3. Laat koomen leed en on-geval,
Laat koomen al wat wil en zal;
Het zy gy hier verbeeten word
Of in de hoogst' elend gestort,
Of door een on-gemeene nood
Geduurig worsteld met de dood:
Vertoon u egter als een held,
Die door geen stormen werd geveld.
4. Al raazd des Weerelds wilde zee,
Bezit u ziel in zagte vree.
| |
[pagina 187]
| |
Vervaard haar dreigen u gemoed:
'k Beken u haar toon is zeer verwoed;
Maar zal zy u met veel geweld
Met smaad en laster heeft gequeld,
En over-stroomd met swaar verdriet
Zoo roofd zy nog u hoope niet.
5. Een hoop, die noit beschaamd en laat,
Of los en op 't on-zeeker gaat;
Maar die naa beeter heil kan zien,
En daar-om 't lijden 't hoofd durf bien:
Een hoope die 't gemoed verblijd
In 't midden van vervolg en strijd,
En door haar Goddelijke kragt
Des boozen magt on-magtig agt.
6. Die in 't eeuwig alder-best'
Gelukkig brengen zal op 't lest.
Daar uw geloof al heenen straald,
Terwijl gy hier vast schand behaald;
En hard geplaagd, gedrukt, veragt,
Op aarden niet als kruis verwagt;
En nog, al smelt gy schier van pijn,
Met deeze hoop getroost kond zijn.
7. O God! hoe heerlijk is die vreugd,
Dat zelf de hoop zoo sterk verheugd,
Zy maakt, (bezit zy regt de Geest)
Dat hier geen lijden werd gevreezd;
Gelijk de voorig' eeuwe zag
Wat d' hoop op Gods genaa vermag.
Wat Mensch, als hy dit wonder ziet,
Verwonderd en ontzet zig niet?
8. Stond iemand leevend' in den gloed,
Die hoope gaf hem goeden moed.
Of wierd zijn vlees van een gerekt
Zy heeft hem tot gezang verwekt.
| |
[pagina 188]
| |
Of moest hy smooren in de stroom
Hy sprong in 't waater zonder schroom.
Of knield hy needer voor het swaard
Die hoope maakt' hem on-vervaard.
9. Wierd hy met lang-zaam vier gerooft,
Zy gaf hem over-vloedig troost.
Of zoo-men harst en oly zood
En over 't naakte lighaam goot,
Die hoop gaf zulk een vreugd in 't hart,
Dat hy nog juigten in zijn smart.
Wie 't lighaam hier tot schande maakt
't Gemoed blijfd vry en on-geraakt.
10. In dien men schroefden op den scheen:
Of yzren-teerling dreef deur 't been:
Of vulden 't lijf vol leelijk-zop,
En trapt' er nog met voeten op,
Of dat-men neus en tong of snee
En die nog zelver kauwen dee,
Die hoope gaf den moeden kragt
En veel-tijds blijdschap on-verwagt.
11. Men tapte 't bloed een ving'ren af
Men duuwde leevendig in 't graf,
Men rukte met een gloe'nde tang
't Gezonde vlees van hals en wand:
Men kneuzde 't af'gestroopte been:
Men schroeid' en spanden al de le'en:
Men brand d' orels van een maagd.
Die hoope maakt' hun on-verzaagd.
12. Is Christus niet die zelve baan
Van kruis en lijden in-gegaan?
En is 't wel blijk van liefd' en eer
Als gy niet lijd met uwen Heer?
Of volgd de kroon en 't loon wel naa
Daar 't strijden eerst niet voor en gaa?
| |
[pagina 189]
| |
Is u iets anders toe-gezeid
Ter proef van uw gehoorzaamheid?
13. Buig uwe schouders dan om laag,
Op dat het u te min mis-haag;
En draag stand-vastig van gemoed
Wat u om wel-doens wil ont-moet.
De waarheid is van zulk een aart
Dat zy der boozen op-spraak baard.
Quaa op-spraak groeid tot laster voort,
En laster tot vervolg en moord.
14. Al oorzaakt wel-doen 's Weerelds haat
't Is haar alleen, maar u geen quaad.
Gehaat te werden on-verdiend
Bejegend' Gods getrouwe vriend.
Maar treed vry 't jeugdig grasje ne'er
't En groeid en bloeid maar dies te meer.
't Is laffe deugd en klein van kunst,
Die deur mag onder 's Weerelds gunst.
15. O gy die naa 't vol-koomen doeld!
En geen op-regt genoegen voeld,
Ten zy gy lauw en koud verzaakt
En uw geloove maakt vol-maakt:
Verwagt al hier geen rust nog zoet;
Maar zoek het binnen in 't gemoed,
Daar uw vermaak beslooten werd
In 't heilig en on-zondig hert.
16. Heeft Christus 't lijden af-geleid
En heerscht Hy nu in eeuwigheid?
Gy zult, o vroomen! 't zijner tijd
Met Hem gelukkig zijn verblijd;
Wanneer gy van 't verderven vry,
Verwonderd in uw heerlijky,
Gods Zoon in vreugd gemaakt gelijk,
Met hem zult erven in zijn Rijk.
| |
[pagina 190]
| |
17. O vreugd! Waar van d' ervindenis
't Besluit van alle lijden is!
Vernoegd u die vol-maakste vreugd,
Zoo voeg u naa d' op-regtste deugd,
Uw oog om hoog naa 's Heemels-stad
Maar 't harte stip op 't heilig-pad
Vol-standig en getrouw. Waar toe
Den Heere sijn genaade doe.
A.J. |
|