Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: De Mensch wiens hert, &c.1. DE Mensch, die nu het oog heeft regt besne'en
En al-tijd weid in Goddelijkke re'en,
Is all' 't ydel, dat hy ziet,
In zijn hert een groot verdriet;
Want hy weet, dat lust der oogen Goodes straffe doet verwerven,
En in 't einde 't eeuwig sterven.
2. Want door het oog ontfangt men 't goed en quaad,
Wanneer men dan door zijn gezigt in laat
Schoon vertoog van 's Weerelds schijn,
Wiens vreugd al-tijd loopt op pijn;
Dan zoo word het hert begeerig naa het geen het oog beschoude;
Als men ziet aan veele ouden.
| |
[pagina 127]
| |
3. Wierd David niet onsteeken door het oof,
Wanneer hy Barsaba zag van het hoog?
Dies is 't billik dan de Mensch
't Oog nu slaat, naa Godes wensch,
Op zijn Heer en Heemels Kooning en zijn Goddelijke boekken,
Om daar zijn vermaak te zoeken.
4. Dan word die Mensch te regt door God geteeld,
En draagd alzoo op d' aard' het Godlijk beeld,
't Oog gebruikt hy naar Gods wil,
En houd zijn gedachten stil,
Om die straalen heen te zenden, daarze moeten ende moogen,
Met die Goddelijke oogen.
5. O Zaalig hy! Die zoo een oog behoud,
't Welk niet en doet als Goodes gonst beschoud,
En al-tijd, waar dat hy gaat,
Waar hy zit, of waar hy staat,
Zijn gedagten komt te voeden, met het geen hem God wil geeven,
't Eeuwig zien, en met hem leeven.
B.J.S. |
|