Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijOp d' voorgaande vois1. HEt oor dat moet al-tijd zijn aan-geleid,
Naa Christus reen door Goodes Majesteit;
Want men ziet dat quaade reen
Zelfs bederven goede zeen;
Hoe veel meer, die geen goe zeeden oit te regt in haar bevonden,
| |
[pagina 128]
| |
Slaat-ze des te dieper wonden.
2. Daarom zoo drai het scherp toe-luist'rend' oor
Van 's Weerelds praat, die idel is en goor
Voor 't gemoed, dat God bemind,
En dat nu zijn lusten vind
In het hooren van goe reeden, die hem en zijn naasten stigten,
En 't gemoed in 't donker ligten.
3. Hier door ontfonkt de Mensch tot liefde Gods,
En maakt hem vast, gelijk een steile rots,
In de waarheid van Gods wet,
Daar hy nu zijn oor toe-zet,
Om te vatten en te kennen al het geen God heeft gebooden,
Als Hy hem door Christus noode.
4. Dan doet deez koop-man eerst zijn regt proffijt,
Wanneer hy hoord dat hy geen schaad' en lijd;
Hy vergeet zijn spijz en drank,
Als hy maar om dat geklank
Denkt van die voorgaande reeden; om dat hy veel kan genieten,
Laat hy zig geen moeit verdrieten.
5. Zal dan den Mensch, die God zoo veel beloofd,
Nu stille staan, als van 't verstand beroofd?
Neen, o neen! Weez niet zoo zot,
Hoor dan wat die grooten God
U beloofd in zijne reeden, meerder goed dan 't oor oit hoorde;
Dit zijn Christus eigen woorden.
6. Hier was d' Hebre'er maar eens een oogenblik
| |
[pagina 129]
| |
Zoo wel-vernoegd, en dapper in zijn schik,
Dat hy zelver niet en wist,
Of hy 't aardze lighaam mist,
Met het hooren zulker vreugden, die zijn mont niet kon verkonden,
Om dat het geen Mensch kon gronden.
B.J.S. |
|