Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: Hoe leg ik hier in dees ellende.1. HOe ik 't verstand maer in waards wende,
Hoe 'k meerder smart en droefheyds vind.
| |
[pagina 35]
| |
Mijn zonden baaren mijn ellenden
Ag dat ik 't vleesch zoo heb bemind!
't Ben gansch verdorven van naturen,
Want ziet ik lief de Creaturen.
2. Een ding bedroefd' my booven maaten,
Dat ik mijn Heer, dus ben ontvremd;
De deugt, die heb ik naar gelaaten;
Dit is't, dat nu mijn hert beklemd.
Hoe wel mijn Heer, my heeft gebeeden,
Met traanen, en veel zoete reeden.
3. 't Is waar, in al 's Vleesch vreugd en weelden
En heeft mijn ziel, noit rust gevoeld,
Want d' ydelheid mijn geest verveelden.
Maar reeden wierd steets weg gespoeld.
Hoe zal ik nu mijn zonden boeten?
Hoe zal ik nu mijn Heer ontmoeten?
4. Laat U, o Heer! Mijn klagt behaagen,
Mijn traanen vloed uit 't s' herten grond,
Ik smeek U, om u liefde slaagen,
Daar gy uw minnaars mee door wond.
Leer my mijn zelve heel verzaaken,
Zoo meugd dy 't hert na uw hert maaken.
5. 't Geen gy dog leerd zijn enkel deugden,
En deugd is zoet voor die 't beproefd.
Gy spreekt, o Mensch! 'k gebied u vreugde,
Waarom in deugd, en vreugd bedroefd?
Uw last is ligt, 't jok vol genaaden,
Hoe zou men van uw raad versmaaden?
6. Geef my, dat ik u zoo mag minnen,
Dat al mijn kragt, in U versmeld,
Vernieuw mijn hert, gemoed en zinnen,
En sterk mijn om te doen geweld
Om 't rijk, d' welk in mijn leid bedooven,
| |
[pagina 36]
| |
Dat ik zoo lang heb weg geschooven.
7. Eer ik u stem, in my verstonde,
Zoo liep mijn hert heel woest verdwaald,
En eer mijn ziel uw liefd' bevonde,
Heb ik veel zond, op zond gehaald;
Laat my hier over steeds gaan treuren,
En 't vleesch al 't zonden zoet besuuren.
8. Neem aan mijn zugtens offerhande,
Mijn rouw, mijn leet, mijn herts verdriet:
Ik bid, breek al mijn aardsche banden,
Want zonder U en kan ik niet,
Bereid my om 't hert zoo te geeven,
Dat Gy alleen in my meugd leeven.
9. Laat uw woords haamer 't hert verbreeken,
Dat door mijn zonden is versteend:
Dan zult G' in 't hert uw vreed in spreeken,
d' Welk min 's geests zugten altoos meend;
Dan zal m' uw aanschijn lief'lijk schijnen,
Waar door al 't onheil zal verdwijnen.
10. Dan zal mijn Geest van blijdschap zingen:
Het hooge lied van 's Heemels feest;
Dan zal geen ding 's Geests vreugd bedwingen,
Dan als 't belieft dijn heilgen Geest;
Dan zal mijn Geest in U verblijden,
Als ik zal waardig zijn te lijden.
11. O Heere! Wild mijn gangen stieren:
Weest Gy mijn leidzman, en mijn Heer,
Mijn wil, wild naa dijn wil regieren,
En breek mijn wil, hoe langs hoe meer;
Maak mijn herts voeten, snel en vaardig.
Ag! Waar ik maar u voet bank waardig.
12. Maak my van liefd' zoo geestelijk dronken,
Dat mijn hier 't aardz niet meer en smaakt
O' Hebt dog uw minnaars zoo beschonken,
| |
[pagina 37]
| |
Die g door 't minnen hebt geraakt.
Ag! Die dien zoom uws kleeds mogt roeren,
Uw kragt zoud' my, van U ontvoeren.
13. Als ik betragt u laag afdaalen,
Uit liefde voor des Menschen ziel,
En somtijds voel dijn geests bestraalen,
Dan spreekt mijn hert, o Heer! Ik kniel;
Iaa ik kus Heer uw diepe wonden,
Geslaagen door mijn groote zonden.
14. Als ik aan schouw uw minlijk wenken,
En hoe Gy met uw oogjens hoed,
Dan spreekt mijn ziel, 'k wil my U schenken,
En my beveelen 't hoogste goed.
Ag! Die dan hier mogt blijven woonen,
Als God zijn liefd' de ziel komt toonen.
15. Laat mijn ziel in uw deugden rusten,
Bid ik, o hooge Majesteit!
Ontfonk 't gemoed in 's Heemels lusten,
Op dat mijn Geest van blijdschap schreid.
Ag! Mogt ik vleesch en bloed verteeren,
En dat uit liefd, mijn Heere ter eeren.
16. Een edel ziel heeft haar verbonden
Aan haaren Heer, o hoogen staat,
Dies moet 's uw deugd door deugd verkonden,
Dat 's met een volgen, waar G' ook gaat
In spot, en smaad aan 't kruis te sterven,
Om U uit graci te be-erven.
|
|