Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Stemme: Psalm 23.1. MYn God en Heer, wild mijn stem verhooren
En mijne bee, met u genaad'ge ooren;
Ai! Laat het geen van my oit is bedreeven,
Tog nimmermeer in uw gedagten leeven:
Want uw gemoed is tog tot gunst geneegen,
Wanneer ons voet maar wandeld' op uw weegen.
2. En wy gestaag uw heilge wil betragten,
En ons van 't quaad, in aller weegen wagten.
Mijn ziele swemd nu dik in droevig zugten
Om 't voorig quaad; waar zal ik heene vlugten?
Dan Heer, tot u, die alles kond verkeeren,
En rouw, en ramp, en alle droefheid weeren.
3. Door uw genaa en innerlijk meedoogen,
Waar door gy zijt tot zondaaren bewoogen
Wijl Gy, o Heer! Hebt door uw Zoon doen uiten
Haar nimmermeer buiten uw rijk te sluiten.
O God! Laat ik dan uw genaad' erlangen,
En wild, my Heer! Met uwen gunst omvangen.
4. Geef my uw goeden Geest, dien vollen aader;
Waar door ik voel, dat Gy mijn God en Vaader
Nu blijven sult, als dit bouw-vallig leeven
En alle vreugd van d' aard is heen gedreeven;
Ey! Doet my 't heyl met Abraham genieten,
Met al uw Volk en geestlijk Israliten.
5. Dan zal mijn hart, waneer ik deeze straalen
| |
[pagina 39]
| |
Uws Geests verneem, die op my needer daalen
U zeegenen, en looven ende prijzen,
En alle dank met heiligheid bewijzen,
Als die fontein en oorsprong aller dingen,
Wiens lof en dank, ik met mijn stem zal zingen,
6.Zoo lang als gy my 't leeven zult vergunnen,
En mijn borst en keel zal zingen kunnen.
Heil rijke God, en groote Heer der Heeren,
Laat deeze gunst van dag tot dag vermeeren,
Verhoor mijn stem; en al het droevig smeeken,
Waar door mijn hart met alle kragten spreeken.
7. Tot U, o Heer! is mijn stem bewoogen
En mijn gemoed in aandagt op getoogen;
Laat ick dan troost door liefelijke straalen
Van uwen Troon door uwe goedheid haalen.
Hoe klein 't ook is 't zal mijn gemoed verquikken,
Wild kruimeltjes en kleine brokjens schikken,
8. Tot Geestelijk brood en innerlijk vernoegen,
Verlos mijn ziel van al het bitter wroegen;
Vergun my troost, zoo lang ik hier zal weezen,
Zoo zal ik noit voor uwe gramschap vreezen:
Maar hoopen staag met d' innerlijke oogen
Tot dat ik eens, door U word op getoogen.
B.J.S. |
|