Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: O! Kers-nacht, &c.1. HEilige rust begeerde haaven,
Gelukkig end van 's Menschen draaven,
Mick-punt van aller zielen tocht,
Hoe lang heb ik langs veel weegen,
Begeerig na u zoeten zeegen,
(Doch al vergeefs) na u gezogt?
2. Zie ik op schat en heerlijkheeden,
Met alle schijn groot hier beneeden,
Ten heeft geen rust noch schijn daar van;
Noch klaveren veel, die noit en stijgen
| |
[pagina 22]
| |
En als men al den top kan krijgen,
Neemt rust daar af, wat blijfter an?
3. Dier'lijke weeld'der aard'sche zinnen
Schijnd iets, en lokt maar treed niet binnen,
De onrust selve houd daar stee;
Al wat men in dat nest kan vangen
Of walghd, of pijnighd door verlangen;
Steeds ongenoegen, nimmer vree.
4. O! zoete rust, mijn eenig trachten
Waar vest of stuur ik de gedachten
Mijn tijdt gaat deur, 'k en vind' u niet;
Niet vinden doet begeerte wassen,
Aen-was van lust int zoeken rassen;
Een yd'le noit is 't hert verdriet.
5. Waar zal ik u in 't end nog zoeken?
In wijs-gewaande Menschen boeken,
Word gy van menig Mensch gegist:
Die (als hy 't al is door gekoomen)
Vind, dat hy had een hoofd vol droomen,
Een hand vol wind, een school vol twist.
6. Of zijt gy dan in schijn geleegen,
In schijnb're Gods-dienst yv'righ pleegen?
't Lijckt soo, een yder houd het waar,
Maar gaat men 't hol der saak deur merken,
Ziel-kerkers vintm' in alle kerken,
Is dom zijn rust soo woondze daar.
7. Sou dan de dood wel 't rust perk weesen?
't Word soo gewaand, en ook geleezen:
Maar ach! De dooling is te groot;
Wat is dog rust? een heuglijk smaaken
Van onrust derven: wat vermaaken,
Wat smaak van zoet is in de dood?
8. Eylaas waar heen? O! tot mijn selven,
Mijn rustloos hert wil ik op delven
| |
[pagina 23]
| |
Tot in zijn alderdiepste grond,
Gods waerheyd zalm' een steunzel strekken,
Om my mijn zelven klaar t' ontdekken,
Of ik zoo onrusts oorsprong vond.
9. Wat is des onrusts eigen reeden?
Van God (fontein der zaligheeden)
Gescheiden, en ont-eend te zijn.
Wat scheid van God? Gods aard te derven.
Wat scheid' Gods aard? 't quaad niet te sterven,
Door zonden lusten loozen schijn.
10. Ach! Ik verdoolde onbedogte;
Na by is 't dat ik verre zogte,
De medicijn dicht by de quaal:
O! hoog gelukkig inwaards keeren,
O! overnoodig hert studeeren,
Daar ik zoo zoeten vrugt uythaal.
11. Begeer ik rust, soo moet ik rusten
Van alle God gehaate lusten:
Van eigen wijsheid eigen keur,
Van eigen liefde in dit leeven,
Hem (wiens ik ben) geheel my geeven,
En sluyten zoo het quaad de deur.
12. Weg zonde, d'oorsaak van mijn smerte,
Weg rust verbreekers uit mijn herte,
My sterkt de geen die 't al vermag,
Door hem, ben ik my zelfs ontnoomen,
In hem zal ik te booven koomen,
Een eeuwig zoeten Sabbath-dag.
|
|