Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stem: Die boven al sijn God bemind.
GElukkig agt ik zulken Mensch,
Die niet en neemt zijn lust nog wensch,
Die niet neemt zijn vermaaken
In stof van aardze zaaken.
2. Want 's Weerelds weezen is maar schijn;
Haar wellust snooder, als venijn:
Haar alderzoetste vrugten
Zijn bitter ongenugten.
3. Van buiten schijntze schoon van glans
Maar 't is een scherpe doorne krans.
Naar dien sy quetst van binnen,
Het hart, de ziel en zinnen.
4. Van binnen soo zy word beschoud
Is 't anders niet als schuim van goud.
En in haar diepste hoolen
De Duivel leid verschoolen.
5. Haar schijn schijnd 't alderzoetste zoet:
Haar zijn is niet als bitter roet: Haar opper vlies, blanketzel,
En lijf en ziel beletzel.
6. En schoon zy geeft, een Weerelds-kind,
Soo lang hy leeft, al 't geen hy mind:
Soo zal zy na dit leven,
Niet dan veel rampen geven.
7. Wenscht gy dan vreugd, zoo zoeken poog
Na 't eeuwig heil, het geen om hoog,
Seer heerlijk staet verheeven
By God in 't eeuwig leeven.
| |
[pagina 6]
| |
8. Want 't geen de, Wereld heeft in schijn,
Zal waarlijk in den Hemel zijn,
De Weereld mag 't belooven:
Maar 't beste goed is booven.
9. O God! Geef ons dat Heemels goed,
Te soeken met een rein gemoed;
Op dat alle onze lusten
Voor eeuwig in u rusten.
J.V.L. |
|