Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermdHet koningsken.Ga naar margenoot+
| |
2Den Vader viel den Heer te voedt
En badt hem neer te komen:
Om met de aldereerste spoed
Sijn stervend kindt te vromen⋆.
| |
[pagina 366]
| |
3't En zy ghy wonderdaden siet,
Soo'n kan men niet⋆ verwerven
Geloofs van u. Och! tuckt toch niet,Ga naar voetnoot3,3
Mijn soon begint te sterven.
| |
4Gaet heen, gaet heen, uw' soon die leeft.
En hy met snelle voeten
Weer-keerende, gekregen heeft
Van knechts die hem ontmoeten,
| |
5De blijde maer': als dat nu was
Sijn soon we'er als te voren
Geworden kloeck, en wel te pas.
Och tijding lief om hooren.
| |
Ga naar margenoot+ 6Maer hoe ghenas hy van 't verdriet?
En sy: de koorts bleef duren
Tot gist'ren toe, dat s' hem verliet
Precijs te seven uren.
| |
7Dit is voorwaer de juyste stond.
Wie 'n sou nu niet gheloven?
O Iesv! maeckt my oock ghesond
En doet mijn koorts verdoven.Ga naar voetnoot7,4
| |
8Mijn koorts, mijn geestelijcke koorts,
Die tot soo veel ghebreken
In my de Capharnijtsche toortsGa naar voetnoot8,3-4
Des werelds, heeft ontsteken⋆.
| |
[pagina 367]
| |
9Nu ben ick heet, dan ben ick koud,
't Hert jaeght my t'allen stonden
Na⋆ eer, na wraeck, na vleesch, na goud.
Mijn koortsen zijn mijn' sonden.
| |
|