Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi

De rekeningh.⁺
Op den XXI. Sondagh na Pinxteren.⁺

1

Den Hemel is gelijck

Een Vorst die met de knechten
Van sijn gekroonde rijck
Sijn rekeningh wou rechten⋆;
Maer als hy nu begonnen had
Te overslaen sijn rijcke schat⋆,^1,6
Soo wierd hem een bevonden⁷
Te blijven schuldigh by het slot
Sijns rekeninghs, o lastigh lot!
Tien-duysend goude ponden.

+ 162

+ Bron: Mt. 18, 23-35.

1,6 overslaen: de rekening opmaken van.

7 een: iemand.

2

Maer, leyder⋆! d'arme knecht,

Niet⋆ hebbende waer mede
Te quijten 's Konings recht
Na⋆ eysch van alle rede;

[p. 368]

 

En hy daer over⋆ aen het lijf

 

Met huys, met hof, met kind, met wijf

 

Gedreyght verkoft te werden⋆:^2,7

 

Viel voor den Koning op sijn knien

 

En seyd: och laet dat niet geschien;

 

't En⋆ waer my niet te harden.

2,7 verkoft: verkocht.

3

Hebt met my wat gedulds;

En ick sal u betalen
Al 't achterstal uw's schulds.
Laet my slechts wat verhalen^3,4-5
Den aem⋆. dus hy. Maer boven hoop
Door vrees van d'aengedreygde koop.⁶
Daer⋆ over dat den Koning,
Beroert door sucht⋆ van mede-duld,⁸
Hem schelde quijt de gantsche schuld;
En vrij sondt na⋆ sijn wooningh.

3,4-5 verhalen Den aem: op verhaal komen, uitstel krijgen; boven hoop: buiten hoop, tegen alle hoop in.

6 koop, hier feitelijk voor: verkoop.

8 mede-duld: medelijden.

4

Maer siet, den boosen wight

En had noch nau sijn voeten
Wt 's Princen hof ghelicht,
Of hy en quam t'ontmoeten
Wel t'sijnder scha, op 't selve pas⋆,
Sijn mee-maet, die hem schuldigh was
Een restjen van realen⋆
Tot hondert toe, of daer ontrent;
En hier begon hem d'harde vent
Te parssen tot betalen.

[p. 369]

5⁺

Al wat den man beleefs^5,1

Dee, met gevouwen handen
Of voet-val, 't was vergeefs;
Hy trock hem in de banden,
Tot dat hy hem betalen sou.
Maer dit wierdt, wel met grooten rou⋆,
Gesien van d'and're knechten;
Die van all's watter was geschiet
Te weder-zijd, en lieten⋆ niet⁹
Den Koningh t'onderrechten.

+ 163

5,1 beleefs, bij Al wat: aan vriendelijks.

9 Te weder-zijd: van weerszijden, van beide kanten.

6

En hy den knecht ontboo'n;^6,1

Sprack: snoodsten van de slaven!
Is dit dan 't weder-loon
Van mijn beleefde⋆ gaven?
En⋆ was 't geen reen⋆, en was 't geen recht
Dat ghy u met uw' mede-knecht
Soudt even-eens ontfermen,
Gelijck ick met u heb gedaen!
Sa, datmen hem van stonden aen
Bind beenen ende ermen.^6,10

6,1 ontboo'n: ontboden hebbend.

6,10 Na ermen loopt de zin door.

7

En in den kercker pijn⋆,

Tot dat my al de reste
Sijns schulds betaeldt sal zijn
Van 't eerste tot het leste.
O traeg' en harden in 't versoen!
Dus sal den Heer oock met u doen,

[p. 370]

 

(Vreest immers⋆ dese smerten)

 

Soo lang ghy hier in onrust leeft:

 

Ten zy g'uw' even mensch vergeeft

 

Het leed uyt gantscher herten.

8

Bedroeft uw' Engel niet:

Op dat die u gesonden
Ten dienst is, als hy siet
Dat g' uw' vergheven sonden,
Een schuld van onghemeten quaed,
Vergeldt, met in-ghekropten haet
Op⋆ uwen mede-broeder;^8,7
Van een bewaerder aen uw' zy^8-10
U tot geen klagher en ghedy⁹
Voor Christus uw' Behoeder.

8,7 Men denke na mede-broeder een komma.

8-10 Deze regels sluiten onmiddellijk aan bij 2-3a.

9 ‘u niet tot een aanklager worde.’